ECLI:NL:RBDHA:2019:13084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
19_1722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennisgeving vermindering naheffingsaanslag als niet-ontvankelijk verklaard bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiseres, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen een kennisgeving van de Belastingdienst betreffende de vermindering van een naheffingsaanslag voor de Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen (Bpm). De rechtbank oordeelde dat de kennisgeving geen voor bezwaar vatbare beschikking was en dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Aangezien dit niet was gebeurd, verklaarde de rechtbank het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst en kende eiseres een schadevergoeding toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overwoog dat de bezwaar- en beroepsfase meer dan twee jaar had geduurd, terwijl een redelijke termijn van twee jaar voor deze procedure geldt. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarfase meer dan anderhalf jaar had geduurd zonder dat er omstandigheden waren die deze verlenging rechtvaardigden.

Daarnaast werd de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 256, en het betaalde griffierecht van € 345. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/1722
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: [A] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 februari 2019 op het bezwaar van eiseres tegen de kennisgeving (de kennisgeving) vermindering naheffingsaanslag Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen (Bpm) van 10 juli 2017.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Kort voor de zitting is door partijen verzocht om uitstel van de zitting. Dit verzoek is afgewezen.
Verweerder heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door [B] en [C] . Namens eiseres is, zonder bericht van verhindering, niemand verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van € 500 vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 256 vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.

Overwegingen

1. Partijen hebben op 19 respectievelijk 20 november 2019 verzocht om uitstel van de zitting omdat zij recent, naar aanleiding van een zitting bij de rechtbank Gelderland, zijn gestart met onderhandelingen over een vaststellingsovereenkomst. In die vaststellingsovereenkomst zullen, zo mogelijk, alle lopende zaken worden betrokken waarbij de gemachtigde optreedt. Gelet op het prille stadium van deze onderhandelingen en de vooralsnog onzekere uitkomst daarvan heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de zitting uit te stellen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat het verzoek om uitstel pas kort voor de geplande zittingsdatum is ontvangen.
2. Bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2017 is het bezwaar van eiseres tegen een naheffingsaanslag Bpm gegrond verklaard en is die naheffingsaanslag vernietigd. De kennisgeving betreft de cijfermatige uitwerking van de uitspraak op bezwaar van 4 mei 2017. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de naheffingsaanslag heeft betaald.
3. In de kennisgeving staan de gegevens van de naheffingsaanslag (belasting € 550, belastingrente € 0, bestuurlijke boete € 0, totaal € 550) en de nieuw vastgestelde bedragen (belasting € 0,belastingrente € 0, bestuurlijke boete € 0, totaal € 0). De kennisgeving bevat geen beslissing over de rentevergoeding ter zake van de vermindering van de naheffingsaanslag dan wel de terugbetaling van wat eiseres reeds op de aanslag heeft voldaan. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:482) is het ontbreken van een beslissing over rentevergoeding onvoldoende om het bestaan van een rentebeschikking van nihil aan te nemen. De kennisgeving bevat dan ook geen voor bezwaar vatbare rentebeschikking.
4. Het voorgaande betekent dat verweerder het bezwaar tegen de kennisgeving niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Nu dit niet is gebeurd, is het beroep gegrond. De rechtbank heeft daarom de uitspraak op bezwaar vernietigd en, doende wat verweerder had moeten doen, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
5. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd, waarvan een half jaar aan de bezwaarfase dient te worden toegerekend. Het bezwaarschrift tegen de kennisgeving is op 2 augustus 2017 door verweerder ontvangen en door de rechtbank is op 5 december 2019 uitspraak gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase ruim twee jaar en vier maanden hebben geduurd. De rechtbank stelt vast dat de bezwaarfase ruim anderhalf jaar heeft geduurd. Nu door verweerder geen omstandigheden zijn aangevoerd die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigen, bepaalt de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn op ruim vier maanden. Aan eiseres komt een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar), te vergoeden door verweerder.
6. Nu verweerder is opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden, behoeft haar stelling dat de hoogte van het griffierecht moet worden afgestemd op de hoogte van de onderliggende vordering geen behandeling.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 256 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 0,5). Voor de bezwaarfase worden geen proceskosten toegekend nu het bezwaar niet-ontvankelijk is. De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor 0,5 omdat het beroep uitsluitend gegrond is verklaard op formele gronden waarover door eiseres zelf niets is aangevoerd. Voor een integrale proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.