ECLI:NL:RBDHA:2019:13085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
19_1782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de inspecteur tot het geven van een rentebeschikking en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een rentebeschikking die door de inspecteur was gegeven op grond van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). De rechtbank oordeelde dat de inspecteur bevoegd was om deze rentebeschikking te geven en dat de hoogte van de rentebeschikking niet te laag was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres recht had op een schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelde vast dat de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk meer dan twee jaar had geduurd, terwijl een redelijke termijn voor deze fases gezamenlijk twee jaar is. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 256. Tevens is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De zaak benadrukt de bevoegdheid van de inspecteur in belastingzaken en de noodzaak om redelijke termijnen in procedures te respecteren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/1782
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: [A] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 18 februari 2019 op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking belastingrente in verband met een de teruggaafbeschikking Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Kort voor de zitting is door partijen verzocht om uitstel van de zitting. Dit verzoek is afgewezen.
Verweerder heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door [B] en [C] . Namens eiseres is, zonder bericht van verhindering, niemand verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van € 500 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 256 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening.

Overwegingen

1. Partijen hebben op 19 respectievelijk 20 november 2019 verzocht om uitstel van de zitting omdat zij recent, naar aanleiding van een zitting bij de rechtbank Gelderland, zijn gestart met onderhandelingen over een vaststellingsovereenkomst. In die vaststellingsovereenkomst zullen, zo mogelijk, alle lopende zaken worden betrokken waarbij de gemachtigde optreedt. Gelet op het prille stadium van deze onderhandelingen en de vooralsnog onzekere uitkomst daarvan heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de zitting uit te stellen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat het verzoek om uitstel pas kort voor de geplande zittingsdatum is ontvangen.
2. Bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen een voldoening op aangifte van Bpm niet-ontvankelijk verklaard en ambtshalve een teruggaaf verleend van € 175. Naar aanleiding van die uitspraak op bezwaar heeft verweerder met dagtekening 20 juni 2017 aan eiseres een kennisgeving ambtshalve teruggaaf Bpm gezonden waarin tevens een rentebeschikking is gegeven € 0. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is aan eiseres alsnog een rentevergoeding van € 23 toegekend.
3. De rentebeschikking is gegeven op grond van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Op grond van artikel 30j van de Awr worden dergelijke beschikkingen gegeven door de inspecteur. De rechtbank kan de stelling van eiseres dat de inspecteur niet bevoegd is om de rentebeschikking te geven dan ook niet volgen. Voor zover eiseres bedoelt dat met inachtneming van het Irimie-arrest (ECLI:EU:C:2013:250) over een langere periode rente moet worden vergoed omdat de teruggaaf ziet op belasting die in strijd met het Unierecht is geheven, dient zij zich tot de ontvanger te wenden (vgl. HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:341). Nu geen sprake is van een beschikking van de ontvanger die genomen is op grond van artikel 28c van de Invorderingswet 1990 behoeft al hetgeen eiseres daaromtrent heeft aangevoerd geen behandeling.
4. Op grond van artikel 30ha van de Awr begint het tijdvak waarover de belastingrente moet worden vergoed niet eerder dan drie maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft en eindigt dit tijdvak 14 dagen na de dagtekening van de beschikking. Dat betekent dat de aan eiseres te vergoeden belastingrente moet worden berekend over de periode van 1 april 2014 tot en met 4 juli 2017. De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak op bezwaar de rente ook is berekend over deze periode. Verder is gesteld noch gebleken dat de rente is berekend naar een lager rentepercentage dan voortvloeit uit artikel 30hb van de Awr.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
6. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd, waarvan een half jaar aan de bezwaarfase dient te worden toegerekend. Het bezwaarschrift tegen de rentebeschikking is op 31 juli 2017 door verweerder ontvangen en door de rechtbank is op 5 december 2019 uitspraak gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase ruim twee jaar en vier maanden hebben geduurd. De rechtbank stelt vast dat de bezwaarfase ruim anderhalf jaar heeft geduurd. Nu door verweerder geen omstandigheden zijn aangevoerd die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigen, bepaalt de rechtbank de overschrijding op ruim vier maanden. Aan eiseres komt een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar), te vergoeden door verweerder.
7. Nu verweerder is opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden, behoeft haar stelling dat de hoogte van het griffierecht moet worden afgestemd op de hoogte van de onderliggende vordering geen behandeling.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 256 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 0,5). Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is reeds een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor 0,5 omdat de proceskostenvergoeding uitsluitend voortvloeit uit de overschrijding van de redelijke termijn. Voor een integrale proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.