ECLI:NL:RBDHA:2019:13565
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is samen met zijn gemachtigde niet verschenen op de zitting die op 28 november 2019 plaatsvond. De gemachtigde van verweerder heeft tijdens de zitting gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde. Dit werd bevestigd door het feit dat eiser op 24 oktober 2019 zijn woonruimte heeft verlaten en op 4 november 2019 een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde, daarmee aangeeft geen prijs meer te stellen op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Gezien de omstandigheden concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.