2.4Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich, anders dan door eiseres in bezwaar gesteld, wel bevoegd geacht om handhavend op te treden. Voorts zijn de door eiseres ingediende bezwaren, voor zover deze zien op het ontbreken in de emissie-berekeningen van een aantal nader genoemde verkeersbewegingen op het terrein van het museum, deels gegrond verklaard. Met inachtneming daarvan en uitgaande van een verkeersaantrekkende werking van 50.000 extra bezoekers (projecteffect) concludeert verweerder op basis van een nieuwe Aerius berekening van Witteveen en Bos van 5 november 2017 dat de stikstofdepositie nog steeds minder dan 0,05 mol/ha/jaar is en geen vergunning nodig is. Verweerder handhaaft het besluit om niet handhavend op te treden onder verbetering van de motivering.
3. Eiseres voert in beroep het volgende aan. Eiseres stelt primair dat niet verweerder, maar het college van b en w bevoegd is om handhavend op te treden. Subsidiair stelt eiseres –kort gezegd- dat voor de berekening van de depositietoename de stikstofemissie van het opgerichte museum en beide parkeerplaatsen bij elkaar moet worden opgeteld. Verder is eiseres van mening dat het standpunt van verweerder dat geen vergunning in de zin van de Wnb is vereist, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2019 ( ECLI:NL:RVS:1603), in strijd is met artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
4. Bij schijven van 28 oktober 2019 heeft verweerder laten weten van mening te zijn dat uit genoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft en dat besluit juridisch geen stand houdt. In lijn met de brief van 27 juni 2019 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), waarin is aangegeven dat ten aanzien van initiatiefnemers die te goeder trouw een melding hebben gedaan of meldingsvrije activiteiten hebben ontplooid zal worden gestreefd naar legalisatie, zal derde-partij allereerst in de gelegenheid worden gesteld om binnen zes maanden na de uitspraak van de rechtbank een vergunning aan te vragen voor de tweede parkeervoorziening, hetzij op grond van de Wabo, hetzij ingevolge de Wnb. In het geval derde-partij binnen genoemde termijn geen ontvankelijke aanvraag heeft ingediend, zal verweerder, na belangenafweging, overgaan tot handhaving.
5. Derde-partij heeft het volgende aangevoerd. Dat voor het tweede parkeerterrein een omgevingsvergunning nodig is staat vast. Een vergunningaanvraag is ook in voorbereiding. Er is echter voor het parkeerterrein geen natuurvergunning nodig op grond van de Wnb. Zodanige vergunning is alleen nodig voor het gebruik van het museum. Het museum trekt bezoekers en verkeer aan, niet het parkeerterrein. Er is in mei 2013 reeds een onherroepelijke vergunning voor het gebruik van het museum verleend, waarbij geen beperkingen zijn opgelegd voor het aantal bezoekers. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 raakt deze uitspraak geen onherroepelijke vergunningen.
Voor zover wel een vergunning nodig is en zou moeten worden beoordeeld of de 50.000 extra bezoekers en daarmee samenhangende extra verkeersbewegingen een significante effect hebben op het Natura 2000-gebied, dan geldt dat hiervan geen sprake is. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld aan de hand van het nieuwe Aerius-model. Op voorhand valt niet te verwachten dat sprake zal zijn van een significant effect.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.