ECLI:NL:RBDHA:2019:13685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
7465761 RP VERZ 19-50020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over geluidsoverlast en onrechtmatige hinder tussen twee bewoners

In deze zaak, behandeld door de wijkrechter van de Rechtbank Den Haag, hebben twee buren, aangeduid als verzoekster en verzoeker, elkaar beschuldigd van overlast. Verzoekster, die in een benedenwoning met tuin woont, klaagt over het gedrag van verzoeker, die in een appartementencomplex boven haar woont. Verzoekster stelt dat verzoeker haar het leven zuur maakt door te klagen over het geblaf van haar honden en door haar te beledigen. Verzoeker daarentegen beschuldigt verzoekster van geluidsoverlast door het blaffen van haar honden en het maken van provocerende opmerkingen. De procedure is gestart op verzoek van beide partijen, die instemden met de wijkrechterprocedure.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De wijkrechter heeft vastgesteld dat niet alle hinder als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. De rechter benadrukt dat buren een zekere mate van hinder van elkaar moeten accepteren. De beoordeling van onrechtmatige hinder hangt af van de aard, ernst en duur van de hinder, evenals de plaatselijke omstandigheden.

Na het horen van de argumenten van beide partijen, concludeert de wijkrechter dat de klachten van verzoekster over verzoeker niet voldoende zijn om te spreken van onrechtmatige hinder. Evenzo zijn de klachten van verzoeker over verzoekster niet zodanig dat deze als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt. Beide verzoeken worden afgewezen, en de kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Zaak-/rolnr.: 7855442 RP VERZ 19-50375
15 oktober 2019
Vonnis van de kantonrechter inzake het verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
en
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
mede verzoeker.
Partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verzoeker] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft in overeenstemming met het Procesreglement Project Wijkrechter een aanmeldformulier ingediend, door het Bureau Wijkrechter ontvangen op 21 juni 2019. [verzoeker] heeft bij email van 19 juli 2019 meegedeeld mee te willen werken aan het door [verzoekster] ingediende verzoek.
1.2.
Partijen hebben beiden ingestemd met een procedure onder de naam ‘De Wijkrechter’. Op die procedure is het Procesreglement Project De Wijkrechter van toepassing. De procedure wordt gevoerd bij een kantonrechter, hierna ook aangeduid als ‘de wijkrechter’.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met instemming van partijen plaatsgevonden op 17 september 2019 op het kantoor van Duwo te [plaats] . Ter zitting zijn verschenen [verzoekster] in persoon, vergezeld door haar buurvrouw mevrouw [betrokkene 1] , [verzoeker] in persoon, vergezeld door zijn partner de heer [betrokkene 2] . Namens Duwo, verhuurster van de woningen van [verzoekster] en [verzoeker] , zijn verschenen mevrouw [betrokkene 3] en mevrouw [betrokkene 4] . [verzoekster] en [verzoeker] hebben ter zitting de wederzijdse standpunten toegelicht en de mogelijkheid van hoger beroep open gehouden. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden. Partijen hebben verklaard, ongeacht de uitkomst van de procedure, ieder de eigen proceskosten te dragen.
1.4.
Aan het slot van de zitting hebben partijen gesproken over een minnelijke regeling, maar deze hebben zij niet bereikt.
1.5.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan.
2.1.
[verzoekster] woont op het adres [adres 1] te [woonplaats] , een benedenwoning met tuin. Tegenover haar woont [verzoeker] , op het adres [adres 2] te [woonplaats] , op de eerste verdieping van een appartementencomplex. Aan de achterzijde van de woning van [verzoeker] bevindt zich een betegelde binnenplaats, waaraan de tuin van [verzoekster] grenst en waar de deur is waardoor [verzoeker] het appartementencomplex verlaat.

3.Het gezamenlijk verzoek

3.1.
Partijen hebben de wijkrechter op de voet van het bepaalde in artikel 96 Rv verzocht een oordeel te geven over de overlast die partijen over en weer van elkaar ervaren en dat zij daarmee dienen te stoppen. [verzoeker] heeft om een contactverbod van [verzoekster] verzocht.
3.2.
Aan hun verzoek hebben partijen – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Het standpunt van [verzoekster]
3.3.
[verzoekster] stelt – kort samengevat – dat [verzoeker] sinds twee tot drie jaar haar het leven zuur maakt door elke keer te klagen over het geblaf van haar, thans vier, honden in haar tuin, het dichtgooien van zijn raam als zij een vriendin, die slechthorend is, in haar tuin op bezoek heeft en volgens [verzoeker] te hard praat, hij steeds de politie belt en/of klachten indient bij Duwo. Eenmaal heeft [verzoeker] een baksteen naar haar hoofd gegooid, waarvan zij aangifte heeft gedaan.
Het standpunt van [verzoeker]
3.4.
[verzoeker] stelt – kort samengevat – dat hij geluidsoverlast ondervindt van [verzoekster] en wil een contactverbod. Hij voert daartoe het volgende aan. [verzoekster] roept en schreeuwt naar haar honden. De honden blaffen zo’n 20 tot 50 keer per dag. [verzoekster] zit altijd buiten in de tuin en maakt dan provocerende opmerkingen naar [verzoeker] . Als [verzoeker] uit zijn raam naar buiten kijkt, dan begint [verzoekster] te schreeuwen. Verder zet zij ook regelmatig, ongeveer een keer in de twee weken in de ochtend of middag, de muziek hard aan.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekster] en [verzoeker] stellen dat zij hinder ondervinden van elkaar. De wijkrechter stelt voorop dat niet alle overlast ontoelaatbaar is. Buren dienen van elkaar een zekere mate van hinder te accepteren. Dat geldt ook wanneer iemand, bijvoorbeeld vanwege ziekte, sneller hinder ervaart dan gezonde mensen. Pas wanneer sprake is van onrechtmatige hinder, dient de overlastgever maatregelen te treffen om de overlast te (doen) verminderen.
4.2.
Het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waaronder de plaatselijke omstandigheden, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van de schade te nemen. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de belangen van beide partijen.
Ten aanzien van de vordering van [verzoekster] :
4.3
Niet iedere hinder die wordt ondervonden is onrechtmatig. [verzoekster] zal in een zekere mate door anderen veroorzaakte hinder moeten dulden. Of de tolerantiegrens in dit geval is overschreden, hangt voor een belangrijk deel af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en van de plaatselijke omstandigheden.
4.4
[verzoekster] heeft gesteld dat zij sinds twee en een half jaar hinder ondervindt van [verzoeker] doordat hij scheldt, vloekt, de ramen van zijn woning hard dichtslaat en de geluiden van haar honden opneemt wanneer deze blaffen.
4.5
[verzoeker] heeft erkend wel eens gescholden en gevloekt te hebben en wel eens de ramen (te) hard dicht te hebben gedaan, maar hij betwist dat hij hinder veroorzaakt.
4.6
Gelet op dit standpunt van [verzoeker] had het op de weg van [verzoekster] gelegen om concreet aan te geven hoe, wanneer en hoe vaak [verzoeker] volgens haar scheldt, vloekt en met de ramen slaat. Dit heeft zij echter nagelaten.
4.7
Naar het oordeel van de wijkrechter is het door [verzoeker] gedurende de periode van twee en een half jaar af en toe schelden en vloeken en met een raam slaan, alhoewel onwenselijk, onvoldoende om te kwalificeren als onrechtmatige hinder.
4.8
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] geruime tijd geleden een steen of een vergelijkbaar hard voorwerp in de richting van [verzoekster] heeft gegooid, maar dit voorval vond kennelijk lang geleden plaats en heeft zich niet herhaald, zodat dit op zichzelf staande voorval niet kan leiden tot het oordeel dat er sprake is van onrechtmatige hinder die thans een concrete maatregel of verbod rechtvaardigt.
4.9
[verzoekster] stelt voorts wel dat [verzoeker] het geluid van haar blaffende honden opneemt en – zo begrijpt de wijkrechter – vervolgens dat geluid afspeelt om haar honden op te hitsen, waarna hij opnieuw het geluid van haar honden kan opnemen, maar daartegenover staat dat zij stelt dat haar honden geen geluidsoverlast veroorzaken en nauwelijks blaffen. Deze twee stellingen laten zich niet met elkaar rijmen, immers: indien haar honden geen geluidsoverlast veroorzaken, ondervindt zij ook geen hinder van door [verzoeker] veroorzaakt (extra) geblaf door haar honden.
4.1
Slotsom is dan ook dat het verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker]
4.11
[verzoeker] stelt dat [verzoekster] hem hinder toebrengt door:
a. de hele dag met luide stem te praten in haar tuin.
b. ’s avonds de televisie hard aan te hebben staan met de buitendeur open;
c. circa eens in de twee weken gedurende 15 tot 30 minuten harde muziek aan te hebben staan;
d. haar honden die zo’n 25 keer per dag blaffen;
f. hem uit te schelden;
g. haar honden in haar tuin te laten plassen waar [verzoeker] tegenaan moet kijken omdat het raam van zijn (werk)kamer uitkijkt op haar tuin;
h. hem te provoceren door naar hem te kijken vanuit haar tuin.
4.12
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen vaststaat dat [verzoeker] de enige bewoner is die klaagt over hinder veroorzaakt door [verzoekster] ; de verhuurder heeft van andere huurders van het complex, die allemaal in de directe nabijheid van partijen wonen, geen klachten over [verzoekster] ontvangen.
4.13
Gelet op de inrichting van het complex waar verzoekers wonen, een appartementencomplex waarin [verzoekster] woont, dat is gelegen tegenover en vlakbij het complex waar [verzoeker] woont, dus een complex waarbij de buren allemaal behoorlijk dicht op elkaar wonen, is de wijkrechter van oordeel dat de klachten van [verzoeker] weergegeven onder a tot en met e niet kwalificeren als onrechtmatige hinder. Immers, indien deze gedragingen van [verzoekster] en haar honden dusdanig hinderlijk zouden zijn dat een ieder daarvan overmatig last zou ervaren, dan had het voor de hand gelegen dat er klachten van andere omwonenden over dit gedrag bij de verhuurder waren ingediend, en dit is niet het geval. Mede gelet op de mededeling van [verzoeker] ter zitting dat hij niet aan de andere zijde van zijn woning kan werken omdat hij daar last heeft van de geluiden van een nabij gelegen school, gaat de wijkrechter ervanuit dat zijn geluidstolerantie later ligt dan die van een gemiddelde buur. Een school geeft immers enkel op gezette tijden geluids(over)last, en gebruikelijke schoolgeluiden worden lang niet door iedereen als hinderlijk ervaren.
4.14
[verzoeker] heeft verder gesteld dat hij hinder ondervindt van [verzoekster] doordat zij hem uitscheldt.
4.15
[verzoekster] heeft erkend wel eens gescholden te hebben, maar zij betwist dat zij hinder veroorzaakt.
4.16
Gelet op dit standpunt van [verzoekster] had het op de weg van [verzoeker] gelegen om concreet aan te geven hoe, wanneer en hoe vaak [verzoekster] volgens hem scheldt. Dit heeft hij echter nagelaten.
4.17
Naar het oordeel van de wijkrechter is het door [verzoekster] af en toe schelden, alhoewel onwenselijk, onvoldoende om te kwalificeren als onrechtmatige hinder.
4.18
Er is geen regel die verbiedt dat [verzoekster] haar honden in haar eigen tuin laat plassen. Het kijken naar in de tuin van [verzoekster] plassende honden is een keuze, [verzoeker] hoeft hier niet naar te kijken of kan even wegkijken wanneer een hond aan het plassen is. Het door [verzoekster] laten plassen van haar eigen honden in haar eigen tuin wordt dan ook niet als onrechtmatige hinder aangemerkt.
4.19
Tenslotte is tussen partijen niet in geschil dat de tuin van [verzoekster] tegenover de woning van [verzoeker] ligt en dat [verzoekster] vanuit haar tuin, waarin zij veel zit, zicht heeft op de woning van [verzoeker] . Er is geen rechtsregel die haar verbiedt naar die woning te kijken.
4.2
Resumerend volgt uit de door [verzoeker] gestelde, en deels door [verzoekster] betwiste, feiten niet dat [verzoekster] onrechtmatige hinder veroorzaakt, zodat van haar niet kan worden verlangd dat zij stopt met de door [verzoeker] gestelde gedragingen.
4.21
Het door [verzoeker] gevraagde contactverbod wordt niet opgelegd nu voor toewijzing daarvan onvoldoende is gesteld.
4.22
Tenslotte overweegt de wijkrechter nog dat partijen, willen zij tot een voor beiden beter leefbare situatie komen, anders dan tot nu toe, met elkaar in gesprek zouden moeten gaan, al dan niet ondersteund door een onafhankelijke derde.
4.23
Overeenkomstig het verzoek zullen de kosten van de procedure gecompenseerd worden in die zin dat [verzoekster] en [verzoeker] ieder de eigen kosten dragen.

5.De Beslissing

De wijkrechter, rechtsprekend ex artikel 96 Rv:
5.1
wijst de verzoeken af;
5.2
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2019.