ECLI:NL:RBDHA:2019:13725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
NL19.26668 en NL19.26670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Roma familie uit Noord-Macedonië op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak gaat het om een Roma familie uit Noord-Macedonië die asielaanvragen heeft ingediend, welke zijn afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank Den Haag heeft op 18 december 2019 geoordeeld dat Noord-Macedonië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, ook voor Roma. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat Roma in Noord-Macedonië geen bijzondere bescherming nodig hebben. De eisers hebben niet kunnen aantonen dat zij vanwege individuele omstandigheden niet kunnen terugkeren naar Noord-Macedonië. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de aanvragen als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.26668 en NL19.26670

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , [eiseres] , v-nummer [nummer] , mede namens haar minderjarige kinderen

[kind 1], v-nummer [nummer] ,
[kind 2], v-nummer [nummer] ,
[kind 3], v-nummer [nummer] ,
samen eisers
(gemachtigde: mr. I.N. Schalken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.G. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluiten van 4 november 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken met nummers NL19.26669 en NL19.26671, plaatsgevonden op 9 december 2019. Namens eisers is hun gemachtigde verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers leggen het volgende aan hun asielaanvragen ten grondslag. Zij stellen openstaande boetes te hebben in Noord-Macedonië die zij niet kunnen betalen. Ook stellen eisers dat zij als gevolg hiervan zijn lastiggevallen door de politie. Volgens eisers waren zij hierdoor genoodzaakt om hun woning te verlaten. Gelet op deze omstandigheden stellen eisers dat zij niet kunnen terugkeren naar Noord-Macedonië.
2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000). Verweerder heeft de door eisers gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst en de door hun gestelde problemen geloofwaardig geacht. Volgens verweerder kunnen eisers echter terugkeren naar Noord-Macedonië omdat het een veilig land van herkomst is. Zij kunnen zich daarom bij voorkomende problemen wenden tot de (hogere) Noord-Macedonische autoriteiten, aldus verweerder.
3. Eisers betogen dat Noord-Macedonië in het algemeen geen veilig land van herkomst is voor Roma. Volgens eisers worden Roma gediscrimineerd, waardoor zij geen aanspraak maken op openbare diensten, uitkeringen, dekking van de gezondheidszorg en arbeidsplaatsen. Daarnaast stellen eisers dat Roma wonen in armoede en informele nederzettingen en sociaal worden buitengesloten. Eisers onderbouwen de slechte positie van Roma in Noord-Macedonië aan de hand van de overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland over de positie van Roma in Macedonië met bijlagen van
31 oktober 2019 (de brief van 31 oktober 2019).
4. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) reeds in haar uitspraak van 12 januari 2017 [1] heeft geoordeeld dat verweerder Macedonië (thans Noord-Macedonië), ook voor Roma, terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Verweerder heeft in zijn brief van 20 september 2019 aan de voorzitter van de Tweede Kamer laten weten dat de aanwijzing van (onder andere) Noord-Macedonië als veilig land van herkomst wordt voortgezet. Eisers hebben hun stelling dat Roma worden gediscrimineerd enkel onderbouwd met de brief van 31 oktober 2019 en de bijbehorende bijlagen. Op de zitting is aan de gemachtigde van eisers de vraag voorgehouden of daaruit blijkt dat de situatie voor Roma is verslechterd ten opzichte van de situatie die door de Afdeling in 2017 is beoordeeld. De gemachtigde van eisers heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Er zijn daarom geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan de Afdeling in de hiervoor genoemde rechtspraak en verweerder in zijn brief van 20 september 2019. Het betoog van eisers slaagt daarom niet.
5. Gelet hierop bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen (Roma) uit Noord-Macedonië geen bescherming nodig hebben. Verweerder heeft de door eisers gestelde problemen weliswaar geloofwaardig geacht, maar het is, mede gelet op paragraaf C2/7.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000, aan eisers om aannemelijk te maken dat Noord-Macedonië voor hen persoonlijk niet veilig is.
6.
Hiertoe betogen eisers dat zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van individuele omstandigheden waarvoor zij geen bescherming kunnen krijgen van de Noord-Macedonische autoriteiten. Eisers wijzen erop dat zij vanwege het kappen van hout en de als gevolg daarvan ontstane openstaande boetes zijn lastiggevallen door de politie. Dit ging volgens eisers gepaard met geweld. Eisers stellen dat zij als gevolg hiervan genoodzaakt waren om hun woning te verlaten. Zij vrezen dat vader wordt opgepakt en een gevangenisstraf krijgt, waardoor het voor de rest van het gezin onmogelijk wordt om in de levensonderhoud te voorzien.
7.
Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Noord-Macedonische (hogere) autoriteiten niet in staat of niet bereid zijn om hen te helpen bij voorkomende problemen.
Verweerder heeft hiervoor van belang mogen achten dat het aan eisers is om alle mogelijkheden uit te putten die hen ter beschikking staan om de problemen in Noord-Macedonië op te lossen. Verweerder heeft eisers mogen tegenwerpen dat zij hierin niet zijn geslaagd. Weliswaar stellen eisers dat zij in Noord-Macedonië hebben aangeklopt bij enkele sociale diensten, maar verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit het gehoorverslag naar voren komt dat het slechts gaat om één sociale dienst. Verder hebben eisers op de zitting erkend dat de boetes terecht zijn opgelegd volgens de wet van Noord-Macedonië, die illegale houtkap verboden heeft. Voor zover eisers stellen dat de boetes eisers onevenredig zwaar raken en dat dit verband houdt met hun etniciteit, dan had het op de weg van eisers gelegen om bezwaar of beroep in te stellen. Overigens is niet gebleken van aanknopingspunten dat de Noord-Macedonische politie geweld heeft
gebruikt tegen eisers. Nog daargelaten dat van eisers mag worden verwacht dat zij zich ook in zo’n situatie kunnen wenden tot de (hogere) Noord-Macedonische autoriteiten. Verweerder heeft mogen vinden dat hieruit kan worden afgeleid dat eisers voor hun komst naar Nederland onvoldoende inspanningen hebben verricht die redelijkerwijs van hen verwacht mogen worden. Verweerder is daarom op juiste gronden tot de conclusie gekomen dat Noord-Macedonië ook voor eisers een veilig land van herkomst is. Het betoog van eisers slaagt daarom niet.
8. Verder slaagt het betoog van eisers dat verweerder ten onrechte een onmiddellijke vertrektermijn en een inreisverbod aan hen heeft opgelegd evenmin. Eisers hebben namelijk geen individuele omstandigheden aangevoerd die aan het opleggen van een vertrektermijn en een inreisverbod in de weg staan. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder op basis van de geldende wetgeving (artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000) geen onmiddellijke vertrekverplichting en een inreisverbod aan eisers kan opleggen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Gelo, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:62.