ECLI:NL:RBDHA:2019:1374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en invloed van bestuurder op huurprijs

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de huurtoeslag van eiser, die bestuurder was van een stichting die de woning verhuurt. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen, die de huurtoeslag over de jaren 2015 tot en met 2018 op nihil had vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, als voormalig bestuurder van de stichting, invloed kon uitoefenen op de huurprijs en daarom niet als huurder in de zin van de Wet op de huurtoeslag (Wht) kan worden aangemerkt. Eiser stelde dat hij geen invloed had uitgeoefend op de huurprijs, maar de rechtbank oordeelde dat de mogelijkheid daartoe al voldoende is om geen recht op huurtoeslag te hebben. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, omdat de situatie van bestuurders van woningstichtingen niet vergelijkbaar is met die van kinderen die een woning van hun ouders huren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/5241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. den Uyl),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluiten bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 20 juni 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 31 juli 2018 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Breukers, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
N. Marinus en J. Scheurwater.

Overwegingen

Feiten
1. Aan eiser zijn over de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 voorschotten huurtoeslag toegekend voor het toeslagadres [adres] te [plaats].
2. Bij brief van 20 februari 2018 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de huurtoeslag per 1 januari 2015 wordt gestopt en dat de huurtoeslag over de jaren 2015, 2016 2017 en 2018 opnieuw zal worden berekend.
3. Bij beschikkingen van 9 maart 2018 (2017), 16 maart 2018 (2015 en 2016) en 21 maart 2018 (2018) is de huurtoeslag over deze berekeningsjaren op nihil vastgesteld.

Geschil4.In geschil is of verweerder terecht de huurtoeslag over bovengenoemde jaren op nihil heeft vastgesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij gewoon huur betaalt en dat hij geen invloed kan uitoefenen op de hoogte van zijn huur. Eiser is sinds medio 2016 geen bestuurslid meer van de Stichting [STICHTING]. De betalingen van de huur aan deze stichting vonden contant plaats aan de penningmeester door middel van door de vrouw van eiser opgenomen contante bedragen.

4.1.
Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Eiser is vanaf het begin bestuurder geweest van de [STICHTING] ([STICHTING]), de verhuurder van de woning en kan daarom niet worden aangemerkt als huurder in de zin van artikel 1, onder c, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) omdat hij als bestuurder invloed kon uitoefenen op de huurprijs. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2014:2237). Over het jaar 2017 acht verweerder bovendien niet aannemelijk gemaakt dat eiser huurkosten heeft gemaakt nu uit de overgelegde bankafschriften niet blijkt dat bedragen zijn opgenomen die corresponderen met de bedragen op de kwitanties.
Beoordeling van het geschil
5. Op grond van vaste jurisprudentie (vgl. ECLI:NL:RVS:2011:BS8812 en ECLI:NL:RVS: 2014:2237) kan alleen als huurder in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, sub 1, van de Wht worden aangemerkt diegene die uitsluitend als huurder en niet mede krachtens een andere hoedanigheid in het genot van de woning is. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 090, nr. 3, blz. 28) volgt dat de reden daarvoor is dat de aanvrager niet op de een of andere manier invloed mag kunnen uitoefenen op de huurprijs.
Niet in geschil is dat eiser sinds het begin van de oprichting van de Stichting [STICHTING], de verhuurder van de woning, als bestuurder betrokken is (geweest) bij deze stichting. Op grond van deze functie kon eiser invloed uitoefenen op de hoogte van de huurprijs, hetgeen maakt dat hij niet als huurder in bovenbedoelde zin kan worden aangemerkt.
De stelling van eiser dat hij geen invloed heeft uitgeoefend maakt dit niet anders, omdat alleen al de mogelijkheid daartoe bepalend is voor het recht van eiser op huurtoeslag.
Verweerder heeft gelet op het bovenstaande dan ook terecht de huurtoeslag over de in geding zijnde jaren op nihil gesteld.
6. Hetgeen verder nog door eiser is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.
Namens eiser is nog aangevoerd dat woningbouw corporaties ook Stichtingen zijn. Eiser acht het niet voorstelbaar dat de bestuurders daarvan bij voorbaat geen recht op huurtoeslag zouden hebben. Ook huren kinderen een woning die eigendom is van hun ouders en ontvangen daarvoor wel huurtoeslag. Dat komt in strijd komen met het recht op gelijke behandeling.
De rechtbank begrijpt dat eiser met hetgeen hij stelt een beroep op het gelijkheidsbeginsel doet. Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van gelijke gevallen die verschillend worden behandeld.
Naar verweerder terecht opmerkt zal een bestuurder van een woningstichting/corporatie, indien hij/zij een woning huurt die eigendom is van deze woningcorporatie op grond van deze functie geen aanspraak op huurtoeslag kunnen maken. Kinderen die een woning van hun ouders huren hebben niet krachtens een andere hoedanigheid het genot van de woning.
Zij zijn niet meer dan huurders en hebben niet mede krachtens een andere hoedanigheid het genot van de woning. De familierelatie kan daar niet aan afdoen.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)