In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 december 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoekster, die administratief wilde worden overgeplaatst naar een asielzoekerscentrum (AZC) in Rotterdam. De verzoekster, geboren op 10 juni 1989 en van Chinese nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend op 20 september 2018, maar er was nog geen beslissing op haar aanvraag genomen. De verzoekster had een meldplicht en moest zich aanvankelijk melden op AZC Luttelgeest, maar moest per 1 augustus 2019 zich melden op de Procesopvanglocatie (POL) Budel. Dit leidde tot problemen, aangezien de verzoekster met haar kind bij haar echtgenoot in Spijkenisse verbleef en de reis naar Budel voor haar onhoudbaar werd, vooral in de wintermaanden.
De voorzieningenrechter overwoog dat de afwijzing van het verzoek om overplaatsing door verweerder, het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA), niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, omdat er geen rechtsgevolgen aan verbonden waren. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoekster wel degelijk het recht had om tegen de feitelijke handeling van het COA beroep in te stellen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van verzoekster niet-ontvankelijk, maar droeg het beroepschrift over aan verweerder om als bezwaarschrift te worden behandeld. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de verzoekster zich vanaf 23 december 2019 moest melden bij het AZC Beverwaard in Rotterdam. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-.