ECLI:NL:RBDHA:2019:14131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
NL19.25980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van een Somalische vrouw in het licht van gewijzigde veiligheidssituatie en beleid voor alleenstaande vrouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische vrouw. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris dit ten onrechte had gedaan. Eiseres had voldoende informatie en onderbouwing verstrekt over de huidige veiligheidssituatie in Somalië, waaruit blijkt dat zij als vrouw een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris de opvolgende aanvraag niet buiten behandeling mocht laten, omdat de ingebrachte informatie substantieel was en een zinnige beoordeling mogelijk maakte. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag in strijd met de wet had afgewezen en dat het beroep van eiseres gegrond was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen en een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1024,-. Deze uitspraak biedt belangrijke handvatten voor de beoordeling van asielaanvragen van alleenstaande vrouwen uit Somalië, vooral in het licht van de gewijzigde beleidslijnen en de verslechterde veiligheidssituatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.25980

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Hofstra).

ProcesverloopBij besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL19.25981, plaatsgevonden op 2 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Somalische nationaliteit en is geboren op [datum] 1950. Eiseres heeft vier keer eerder een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De besluiten waarbij deze aanvragen zijn afgewezen, staan in rechte vast.
2. Verweerder heeft de vijfde, onderhavige aanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Volgens verweerder is de aanvraag niet compleet. De informatie die eiseres heeft verstrekt, ook op later verzoek van verweerder, acht verweerder onvoldoende om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen.
3. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder op basis van de door eiseres overgelegde informatie en/of stukken de opvolgende aanvraag in dit geval toch niet buiten behandeling mocht laten.
4. Verweerder mag een aanvraag buiten behandeling laten als de gegeven informatie of ingebrachte bewijzen zo mager zijn dat een zinnige beoordeling van het asielverzoek niet mogelijk is. Als de ingebrachte informatie of bewijzen substantieel van aard zijn en een zinnige beoordeling van het asielverzoek mogelijk maken, mag verweerder de opvolgende aanvraag niet buiten behandeling laten. De vraag wanneer daarvan sprake is, dient in elke zaak afzonderlijk te worden beoordeeld. Daarbij dienen in ieder geval de mogelijkheden van de vreemdeling om de (gevraagde) informatie te verstrekken te worden betrokken en de vraag naar de bewijslastverdeling. [1]
Hieruit volgt dat verweerder een aanvraag niet buiten behandeling mag stellen op de grond dat de ingebrachte informatie of bewijzen geen nieuwe feiten en/of omstandigheden opleveren die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Daarmee geeft verweerder namelijk een (verkapt) inhoudelijk oordeel over die ingebrachte informatie of bewijzen. Deze wijze van beoordelen verdraagt zich niet met artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
5. Gelet hierop is eerst van belang om vast te stellen welke informatie en/of stukken eiseres heeft ingebracht.
6. Eiseres heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend met het daarvoor bestemde M35-O formulier. Op dit formulier staat als reden voor de asielaanvraag ‘gewijzigd beleid’ en ‘nieuwe gebeurtenissen/informatie’ aangekruist.
In de begeleidende brief van de gemachtigde van 25 september 2019 wordt verwezen naar Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2018/6, waarbij het beleid ten aanzien van alleenstaande vrouwen uit Somalië is gewijzigd. Volgens de gemachtigde van eiseres blijkt uit het asieldossier van eiseres niet dat zij geen bescherming nodig zou hebben vanwege de omstandigheid dat zij alleenstaand is. In de begeleidende brief wordt verder aangevoerd dat daarbij van belang is dat eiseres op leeftijd is (zij is 68 jaar) en lijdt aan ernstige (en verslechterende) medische problemen, wat haar bijzonder kwetsbaar maakt. Ter onderbouwing heeft eiseres medische informatie van 14 september 2018 overgelegd. Verder wordt in de brief aangevoerd dat de algemene situatie voor alleenstaande vrouwen in Somalië is verslechterd.
7. Verweerder heeft bij het voornemen van 25 juni 2019 aan eiseres medegedeeld dat het M35-O formulier niet volledig en duidelijk is ingevuld, omdat eiseres onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor het indienen van haar asielaanvraag.
Verweerder heeft er allereerst op gewezen dat het tijdens de voorgaande asielprocedures niet geloofwaardig is geacht dat eiseres, zoals zij heeft verklaard, achttien jaar voor haar vertrek in Zuid-Somalië heeft verbleven. Tijdens haar vierde asielprocedure is geoordeeld dat een beroep op de verslechterde veiligheidssituatie in Somalië niet kon afdoen aan de voorgaande, afwijzende besluiten. Volgens verweerder dient eiseres in het kader van haar beroep op de gewijzigde situatie voor alleenstaande vrouwen in Somalië meer dan in algemene bewoordingen aan te geven welke verandering er dan is, waarom die op haar van toepassing is en waarom dit voor haar een reden is om opnieuw een aanvraag in te dienen. Over de door eiseres naar voren gebrachte medische problematiek heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit aspect niet wordt getoetst bij een opvolgende aanvraag. Verweerder heeft eiseres verzocht om binnen één week na de datum van het voornemen hetgeen ontbreekt te overleggen en/of de herhaalde asielaanvraag nader toe te lichten.
8. Eiseres heeft op 2 juli 2019 een zienswijze ingediend. Hierin heeft zij aangevoerd dat de veiligheidssituatie voor vrouwen in heel Somalië is verslechterd. Eiseres heeft hierbij gewezen op passages van het ambtsbericht over Somalië van december 2014, ‘het laatste ambtsbericht over Somalië daterend van na de laatste procedure van eiseres’ en het rapport ‘Country of Origin Information Report, Somalia Security situation’ van EASO van december 2017. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat haar kwetsbaarheid ten opzichte van haar vorige asielaanvraag is vergroot vanwege haar verslechterde medische problematiek, leeftijd en het gegeven dat zij een alleenstaande vrouw is. Deze persoonlijke omstandigheden, in combinatie met de verslechterde veiligheidssituatie, maken dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verder heeft eiseres ten aanzien van de beleidswijziging voor alleenstaande vrouwen gewezen op (het eerdere) WBV 2016/14, waarbij het beleid ten aanzien van alleenstaande vrouwen uit Somalië (eveneens) is gewijzigd. Eiseres heeft gesteld dat het beleid dat geldt voor alleenstaande vrouwen op haar van toepassing is.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar asielaanvraag met de ingebrachte stukken en informatie voldoende heeft onderbouwd. Dat geldt zowel voor zover de aanvraag ziet op de algemene situatie in Somalië (zie verder onder 9.1) als voor zover de aanvraag ziet op het beleid voor (alleenstaande vrouwen uit) Somalië (zie verder onder 9.2).
9.1
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de veiligheidssituatie voor vrouwen in heel Somalië is verslechterd, op een aantal stukken gewezen. Zo heeft zij gewezen op pagina 94 (de rechtbank begrijpt: pagina 59) van het algemeen ambtsbericht over Somalië van 2014 en het laatste algemeen ambtsbericht daterend van na haar laatste asielprocedure. [2] Eiseres heeft toegelicht dat uit deze stukken volgt dat sprake is van een verslechterde, dan wel slechte veiligheidssituatie voor vrouwen, vanwege het hoge risico op seksueel geweld en mishandeling. Ook blijkt volgens eiseres uit paragraaf 2.5.4.2. van het algemeen ambtsbericht van 2014 dat de positie van alleenstaande vrouwen nog slechter is dan de positie voor vrouwen in het algemeen. Verder heeft eiseres toegelicht dat uit het aangehaalde EASO rapport blijkt dat sprake is van een zorgelijke veiligheids- en humanitaire situatie in heel Somalië
.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiermee voldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd waarom de gewijzigde veiligheidssituatie in Somalië volgens haar maakt dat zij als vrouw bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Hierbij is mede van belang dat bij een beroep op de algemene veiligheidssituatie nadere individualisering niet (altijd) noodzakelijk is.
9.2
Waar het gaat om het gewijzigde beleid in WBV 2016/14 en WBV 2018/6 heeft eiseres toegelicht waarom zij van mening is dat zij door toepassing van dit nieuwe beleid in een gunstigere positie zal komen en waarom dit volgens haar tot een andere uitkomst dan in de vorige asielprocedure dient te leiden. Zo heeft zij erop gewezen dat verweerder (in de regel) een asielvergunning verleent als een Somalische vrouw wordt aangemerkt als alleenstaand in de zin van het beleid. Eiseres stelt niet te beschikken over een mannelijk familielid tot en met de derde graad in het door verweerder aan haar toegekende herkomstgebied. Ook heeft eiseres aangevoerd dat haar kwetsbaarheid ten opzichte van haar vorige asielaanvraag is vergroot vanwege haar verslechterde medische problematiek en leeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres de wijziging van het beleid hiermee voldoende op haar eigen situatie heeft toegespitst. Zeker nu het aan verweerder is – en de rechtbank wil dat hier benadrukken – om te beoordelen of en wanneer een Somalische vrouw wordt aangemerkt als alleenstaand in de zin van het beleid. Verweerders standpunt dat eiseres nader moet toelichten waarom zij als alleenstaande vrouw in de zin van het beleid is aan te merken volgt de rechtbank daarom ook niet. Verweerder is namelijk in staat om op basis van het asieldossier van eiseres te onderzoeken en te beoordelen of zij als alleenstaande vrouw in de zin van het (gewijzigde) beleid is aan te merken. Daarbij kan verweerder uitgaan van de feiten die in die eerdere procedures in rechte vast zijn komen te staan. Op basis hiervan kan verweerder beoordelen of dit leidt tot een andere conclusie dan gegeven in de eerdere procedures.
9.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder de aanvraag in strijd met artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 buiten behandeling heeft gesteld. Het betoog van eiseres slaagt.
10. Het beroep is gegrond. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Verweerder zal de aanvraag van eiseres als gevolg van deze uitspraak inhoudelijk moeten beoordelen en een nieuw besluit moeten nemen. Deze uitspraak houdt immers geen oordeel in over de intrinsieke waarde van de ingebrachte informatie en bewijzen en of deze tot vergunningverlening moeten leiden.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 29 augustus 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, ECLI:NL:RBDHA:2019:12982.
2.Sinds 2014 zijn verschenen de ambtsberichten van 31 maart 2016, 23 november 2017 en 19 maart 2019.