ECLI:NL:RBDHA:2019:14275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
C/09/578538 / JE RK 19-2021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een echtscheidingsprocedure

Op 18 december 2019 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn, hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderen verblijven feitelijk bij de moeder.

Tijdens de zitting op 18 december 2019 zijn de minderjarigen gehoord en is er gesproken over de voortgang van de vrijwillige hulpverlening die inmiddels was gestart. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder steeds beter in staat is om hulp te vragen en openstaat voor contact tussen de kinderen en de vader. De Raad heeft in eerste instantie aangegeven het verzoek niet langer te handhaven, maar later toch verzocht om een oordeel van de kinderrechter.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig zijn. De hulpverlening in het vrijwillige kader is voldoende om de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen aan te pakken. De moeder is bereid om mee te werken aan de opbouw van contact tussen de kinderen en de vader. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/578538 / JE RK 19-2021
Datum uitspraak: 18 december 2019

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 12 augustus 2019 ingekomen verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats] (Eritrea),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats] (Eritrea),
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2011 te [geboorteplaats] (Eritrea),
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
- [minderjarige 4]geboren op [geboortedag 4] 2014 te [geboorteplaats] (Eritrea),
hierna te noemen: [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. B. Manawi te Delft.

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. A. Allam-Khan te Delft.

Het procesverloop

Bij beschikking van 20 september 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank is de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- voornoemde beschikking van 20 september 2019, waarvan de inhoud als hier
overgenomen dient te worden beschouwd;
- de brief d.d. 5 december 2019, ingekomen op 9 december 2019, van de zijde van de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (verder: de
gecertificeerde instelling);
Op 18 december 2019 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordigers van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 18 december 2019 in raadkamer gehoord.

Feiten

- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd. Zij zijn momenteel verwikkeld in een
echtscheidingsprocedure.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven feitelijk bij de moeder.

Verzoek

Het verzoek van de Raad strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voor de periode van één jaar.
De kinderrechter heeft op 20 september 2019 de behandeling van het verzoek om ondertoezichtstelling voor 3 maanden aangehouden om, kort gezegd, te bezien hoe het hulpverleningstraject in het vrijwillige kader verloopt.
In de op schrift gestelde update van de gecertificeerde instelling staat dat de moeder steeds beter in staat is om hulp te vragen, dat zij openstaat voor een gesprek met de vader over contact met de kinderen en dat hij ook welkom is om hen te zien. Inmiddels is de vrijwillige hulpverlening via het maatschappelijk team Delfland gestart. Zij zullen starten met het leren kennen van het gezinssysteem en onderzoeken op welke wijze de ondersteuning het beste vorm kan worden gegeven. Zij zullen ook het netwerk in hun onderzoek betrekken. De moeder is gemotiveerd om aan de hulpverlening mee te werken. De kinderen willen op dit moment geen contact met hun vader hebben. Dat kan ook de vrijwillige hulpverlening niet afdwingen. Een opbouw van het contact in kleine stapjes is aangewezen.
De gecertificeerde instelling is, gelet op voornoemde informatie van mening dat de hulpverlening in het vrijwillige kader kan worden voortgezet en dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is om de ontwikkelingsdreiging bij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] weg te nemen.
Ter zitting is van de zijde van de Raad in eerste instantie aangegeven dat het verzoek tot ondertoezichtstelling niet langer wordt gehandhaafd, nu de zorgen die er waren in het vrijwillige kader zijn geborgd en de moeder er ook voor open staat dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] contact zullen hebben met hun vader.
In tweede instantie is echter van de zijde van de Raad meegedeeld dat het verzoek niet wordt ingetrokken, omdat de Raad graag het oordeel van de kinderrechter verneemt.
Namens de vader en overigens ook namens de moeder is ter zitting aangevoerd dat een ondertoezichtstelling nodig is om de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op gang te krijgen. De jeugdbeschermer kan dan meekijken in het gezin en helpen met de opbouw van het contact.
De moeder heeft ter zitting meegedeeld blij te zijn met de hulpverlening in het vrijwillige kader en daarmee ook te hebben ingestemd. Zij heeft ook meegedeeld mee te zullen werken aan contactopbouw tussen de vader en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
De vader heeft aangegeven er in de toekomst alles aan te zullen doen om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te kunnen zien.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat de hulpverlening die inmiddels in het vrijwillige kader is gestart, voldoende is om de zorgen die er over de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bestaan aan te pakken. De moeder is ook bereid om aan deze hulp mee te werken.
Maatschappelijk werk kan ook de opbouw van de contacten met de vader begeleiden, als [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] aan contact met de vader toe zijn. De moeder heeft toegezegd hieraan te zullen meewerken. Het opbouwen van een omgangsregeling met de vader is op zichzelf geen grond voor een ondertoezichtstelling. Nu er overigens op dit moment geen sprake is van een onwikkelingsbedreiging, wordt het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] afgewezen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.