ECLI:NL:RBDHA:2019:14275
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een echtscheidingsprocedure
Op 18 december 2019 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn, hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderen verblijven feitelijk bij de moeder.
Tijdens de zitting op 18 december 2019 zijn de minderjarigen gehoord en is er gesproken over de voortgang van de vrijwillige hulpverlening die inmiddels was gestart. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder steeds beter in staat is om hulp te vragen en openstaat voor contact tussen de kinderen en de vader. De Raad heeft in eerste instantie aangegeven het verzoek niet langer te handhaven, maar later toch verzocht om een oordeel van de kinderrechter.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig zijn. De hulpverlening in het vrijwillige kader is voldoende om de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen aan te pakken. De moeder is bereid om mee te werken aan de opbouw van contact tussen de kinderen en de vader. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.