ECLI:NL:RBDHA:2019:14300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
NL19.21987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvraag op basis van eerdere afwijzingen en gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag van eiser, die van Jemenitische nationaliteit is. Eiser had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, die telkens waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht de opvolgende aanvraag van eiser niet-ontvankelijk had verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had geen nieuwe elementen of bevindingen gepresenteerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de eerdere aanvragen van eiser en de daaropvolgende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State besproken. Eiser had in zijn laatste aanvraag een verklaring van de Jemenitische ambassade overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring niet voldoende was om aan te tonen dat eiser de persoon was die in de paspoorten werd genoemd. De rechtbank benadrukte dat eiser niet had aangetoond dat zijn biometrische gegevens overeenkwamen met die van de persoon in het paspoort.

De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzingen konden ondermijnen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 november 2019, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.21987

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , alias [eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Reimerink).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL19.21988, plaatsgevonden op 1 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft op 3 december 2013 zijn eerste aanvraag om verlening van een verblijfs-vergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. In deze aanvraag heeft eiser gesteld te zijn: [eiser] , geboren op [geboortedatum] en een staatloos Bedoun uit Koeweit. Als gevolg van zijn etniciteit heeft hij problemen ondervonden, waardoor hij uit Koeweit is gevlucht. Bij besluit van 28 april 2014 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 26 september 2014 door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze uitspraak op 13 februari 2015 bevestigd.
3. Op 19 februari 2016 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat de door hem in zijn eerste asielprocedure gestelde personalia en het asielrelaas niet op waarheid berusten. Eiser heeft gesteld dat de personalia zoals vermeld in het door hem in de eerste asielprocedure overgelegde Jemenitische paspoort, juist zijn. Verder heeft eiser gesteld dat hij in 2013 problemen heeft ondervonden in Saoedi-Arabië en dat hij om die reden vreest te worden teruggestuurd naar Jemen, waar hij niemand kent en niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 27 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 28 juli 2017 ongegrond verklaard. De Afdeling heeft deze uitspraak op 4 september 2017 bevestigd. Eiser heeft de Afdeling om herziening van de uitspraak verzocht. Op 29 maart 2019 heeft de Afdeling dit verzoek afgewezen.
4. Op 22 maart 2018 heeft eiser een tweede opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft in deze procedure een geboorteakte en een gegevensblad van het reisdocument overgelegd waarmee hij zijn identiteit en Jemenitische nationaliteit wil aantonen. Deze asielaanvraag heeft verweerder ook niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 24 april 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 februari 2019 heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd.
5. Op 7 augustus 2019 heeft eiser een derde opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij deze aanvraag heeft eiser een verklaring van de Jemenitische ambassade in Den Haag van 2 juli 2019 overgelegd. Eiser is van mening dat hij hiermee zijn identiteit en Jemenitische nationaliteit heeft aangetoond.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28
niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
In de vorige procedures is in rechte vast komen te staan dat de door eiser gestelde identiteit en Jemenitische nationaliteit niet aannemelijk zijn gemaakt, zodat daarvan vooralsnog uitgegaan dient te worden. In geschil is de vraag of eiser in deze procedure met de verklaring van het Jemenitische consulaat van 2 juli 2019 nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd die aan de eerdere beslissing ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van de door hem gestelde identiteit en Jemenitische nationaliteit kunnen afdoen.
In genoemde verklaring van het Jemenitische consulaat is onder andere vermeld ‘The consulate office would like to confirm that both passports are correct, genuine and issued for the same person Mr. [eiser] .’
Uit de verklaring blijkt dat de door eiser overgelegde Jemenitische paspoorten met nummers [nummer] en [nummer] (inhoudelijk) juist en authentiek zijn en zijn afgegeven ten behoeve van dezelfde persoon, te weten [eiser] . Dat eiser deze persoon is en dat de paspoorten aan hem toebehoren, blijkt echter niet uit de verklaring. Met deze verklaring is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat eiser de persoon is die in de paspoorten wordt genoemd, juist nu eiser in zijn eerste asielprocedure uitdrukkelijk heeft ontkend dat het door hem overgelegde Jemenitische paspoort van hem is
.Dit zou naar het oordeel van de rechtbank anders zijn, als eiser aannemelijk kan maken dat de Jemenitische autoriteiten op basis van onder meer biometrische gegevens hebben vastgesteld dat eiser degene is die in het paspoort is genoemd, met andere woorden, als eiser aannemelijk kan maken dat zijn biometrische gegevens overeenkomen met die van de persoon ten behoeve van wie de Jemenitische autoriteiten het eerste door eiser overgelegde paspoort hebben afgegeven. In dat geval zou naar het oordeel van de rechtbank sprake zijn van een nieuw elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat verweerder in dat geval, gelet op het arrest Byankov van het Hof van Justitie van 4 oktober 2012 (ECLI:EU:C:2012:608), niet zonder meer aan eiser zal kunnen tegenwerpen dat hij deze informatie eerder had kunnen en moeten overleggen. Immers, indien de identiteit van eiser vaststaat zal een nationale rechtsregel als hier bedoeld in het belang van de doeltreffendheid van het Unierecht mogelijk moeten wijken, nu het bij de weigering of niet-ontvankelijkverklaring van eisers aanvraag gaat om een beslissing krachtens het Unierecht die zijn werking gedurende langere tijd blijft doen gevoelen.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen en bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw 2000 die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag.
8. Verweerder heeft de aanvraag daarom niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. van Veen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 8 november 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.