ECLI:NL:RBDHA:2019:14477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
7922122 RP VERZ 19-50434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een chauffeur van de Belgische Ambassade wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen het Koninkrijk België, vertegenwoordigd door de Belgische Ambassade, en een werknemer die als chauffeur-bode werkzaam was. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder andere vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, en vroeg tevens om een transitievergoeding van € 2.110,57. De werknemer, die in dienst was sinds 1 april 2017, had zich verzet tegen het verzoek en betwistte dat er sprake was van ontslaggronden. Hij stelde dat eventuele problemen te wijten waren aan de werkgever en vroeg om een billijke vergoeding van € 85.000,-.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een verstoorde arbeidsverhouding was ontstaan, maar oordeelde dat de werknemer niet verwijtbaar nalatig was geweest in zijn werkzaamheden. De rechter concludeerde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat de werknemer had geweigerd bepaalde werkzaamheden uit te voeren, zoals het wassen van de privéauto's van diplomaten. Desondanks was de arbeidsrelatie zodanig verstoord dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 december 2019 en de transitievergoeding toegewezen, waarbij de proceskosten tussen partijen werden verdeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede arbeidsrelatie en de noodzaak voor beide partijen om flexibel en constructief met elkaar om te gaan. De kantonrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever direct aan de transitievergoeding moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB
Zaaknr.: 7922122 RP VERZ 19-50434
Uitspraakdatum: 18 oktober 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon naar buitenlands recht
Het Koninkrijk België,
zetelend te Brussel, België,
verzoekende partij,
verder te noemen: werkgever,
gemachtigde: mevr. mr. F.C. Werts (ScheerSanders Advocaten)
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: [gemachtigde] (Trias Rechtshulp).

1.Het procesverloop

1.1.
Werkgever heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, met 26 producties (nrs. 1 tot en met 26), bij de griffie ingekomen op 19 juli 2019, verzocht -kort gezegd- de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer te ontbinden onder toekenning van een transitievergoeding.
1.2.
Na ontvangst van het verzoekschrift is de mondelinge behandeling daarvan bepaald op 20 september 2019, 11:05 uur.
1.3.
Op 10 september 2019 is het verweerschrift bij de griffie binnengekomen.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 20 september 2019. Daarbij is namens werkgever de heer [betrokkene] verschenen, alsmede de gemachtigde van werkgever. Werknemer is in persoon verschenen, samen met zijn gemachtigde. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide gemachtigden pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt.
1.5.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden voor beraad tussen partijen. Bij brief van 4 oktober 2019 van de gemachtigde van werkgever is verzocht uitspraak op het verzoekschrift te doen.
1.6.
Daarop is de uitspraak op het verzoek bepaald op 18 oktober 2019.
1.7.
Bij brief van 7 oktober 2019 heeft de gemachtigde van werknemer nog mededelingen gedaan over de onderhandelingen tussen partijen tussen de mondelinge behandeling en 4 oktober 2019. Voor de kantonrechter is alleen van belang of -mogelijkerwijs- onderlinge overeenstemming hebben bereikt, of niet. Nu gelet op de brief van de gemachtigde van werkgever partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een regeling, zal de kantonrechter de brief van de gemachtigde van werknemer buiten beschouwing laten.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedag] 1962, is op 1 april 2017 in dienst getreden van
werknemer in de functie van chauffeur-bode voor de duur van een jaar.
2.2.
Op 1 april 2018 is de arbeidsovereenkomst verlengd voor de duur van een jaar.
2.3.
Per 1 april 2019 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overeengekomen.
2.4.
Het brutoloon van werknemer bedraagt € 2.725,32, te vermeerderen met een inkomensvoorziening van € 206,03 per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
2.5.
Bij brief van 10 mei 2019 heeft werkgever aan werknemer laten weten te willen komen tot beëindiging van het dienstverband. Werknemer is daarop vrijgesteld van werkzaamheden.

3.Het verzoek

3.1.
Werkgever verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (I.) een dag vast te stellen waarop de zaak ter terechtzitting wordt behandeld; (II.) alsdan de tussen werkgever en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens één van de in het verzoekschrift aangevoerde redelijke gronden; (III.) bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking; (IV.) aan werknemer een transitievergoeding toe te kennen ter hoogte van € 2.110,57 bruto; (V.) werknemer te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Aan het verzoek legt werkgever -kort gezegd- ten grondslag dat werknemer niet bereid is gebleken bepaalde werkzaamheden uit te voeren, als gevolg waarvan een onwerkbare situatie is ontstaan.

4.Het verweer van werknemer

4.1.
Werknemer verweert zich tegen het verzoek. Werknemer betwist dat er sprake is van een of meer voldragen ontslaggronden, waardoor het verzoek zou moeten worden afgewezen. Voor het geval er wel sprake is van een voldragen ontslaggrond is dat in ernstige mate te wijten aan werkgever, waardoor werknemer recht meent te hebben op een billijke vergoeding ter hoogte van € 85.000,-.

5.De beoordeling

5.1.
In deze procedure heeft werkgever het initiatief genomen om tot beëindiging van de arbeidsverhouding tussen haar en werkgever te komen door eerst werknemer vrij te stellen van werkzaamheden en vervolgens de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Om tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst over te kunnen gaan dienst sprake te zijn van een voldragen ontslaggrond, waarbij de ontslaggronden (limitatief) genoemd staan in artikel 7:669 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Werkgever dat er sprake zou zijn van verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer (ontslaggrond onder e. van lid 3 van artikel 7:669 BW) en dat als gevolg daarvan de arbeidsverhouding verstoord is geraakt (ontslaggrond onder g.).
5.3.
Het verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer spitst zich toe op bepaalde werkzaamheden, die werkgever van werknemer verlangde, maar die niet direct betrekking hebben op het berijden van de auto van de ambassade naar en van plaatsen, waar de ambassadeur en/of andere medewerkers van de diplomatieke post acte de préséance geven. Het betreft met name het verzoek om de (privé-)auto’s van de diplomaten te wassen. Werknemer wilde die werkzaamheden niet of alleen na langdurig aandringen verrichten. Naar de mening van werkgever mag van een werknemer een zekere flexibiliteit verlangd worden bij het uitvoeren van werkzaamheden die niet alleen het berijden van de ambassadeauto(s) betreffen en het feit dat werknemer deze werkzaamheden eigenlijk niet wil uitvoeren levert naar haar inzicht verwijtbaar handelen of nalaten op.
5.4.
De toets voor de vraag welke werkzaamheden van werknemer verlangd mogen worden is in de eerste plaats hetgeen partijen daarover hebben afgesproken. In de arbeidsovereenkomst van 1 april 2019 staat daarover niet meer dan het volgende:
De werknemer vervult de volgende functie: Gekwalificeerd chauffeur.
Het is mogelijk dat de werknemer andere taken krijgt die verenigbaar zijn met zijn functie, zonder dat daarom een wijziging van deze arbeidsovereenkomst nodig is.
5.5.
Duidelijk is dat tussen werkgever en werknemer frictie is ontstaan over juist de aanvullende werkzaamheden, die van werknemer gevraagd zijn, en dan met name de verzoeken van ambassademedewerkers om hun (privé-)auto’s te wassen. Daarnaast is gebleken dat ok frictie is ontstaan in verband met het verzoek van werkgever om bepaalde baliewerkzaamheden te verrichten.
5.6.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat in de aanloop naar de verlenging de arbeidsovereenkomst na 1 april 2019 en omzetting daarvan naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd het wassen van de auto’s van ambassademedewerkers onderwerp van gesprek is geweest, in samenhang met aan de arbeidsovereenkomst te hechten functieomschrijving. Overigens is aan de tussen partijen getekende de arbeidsovereenkomst geen functieomschrijving gehecht.
5.7.
Op 5 februari 2019 schreef werknemer aan de ambassadeur een e-mail, met daarin de volgende opmerking:
Na een meningsverschil met enkele diplomaten heb ik met Uw voorganger, ambassadeur [naam] afgesproken dat ik verantwoordelijk ben voor de auto van de ambassadeur en voor de dienstwagen. Daaruit volgt dat ik niet de taak heb om de auto’s van de diplomaten schoon te houden.
5.8.
Op 7 februari 2019 heeft de eerste ambassadesecretaris van de ambassade aan werknemer een e-mail geschreven, waarin staat:
Voor wat je opmerking over het schoonhouden van de andere wagens betreft, zou ik graag je aandacht trekken op het feit dat Ambassadeur [naam] of zijn opvolger gebruik kan maken van je diensten. Het kan ook het geval zijn voor de andere collega’s in bijzondere omstandigheden.
Op deze e-mail heeft werknemer gereageerd als volgt in een e-mail van 11 februari 2019:
Ik begrijp de opmerking over het schoonhouden van de auto’s. In bijzondere gevallen ben ik best bereid om de auto’s van de andere diplomaten te wassen.
5.9.
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek heeft de heer [betrokkene] namens werkgever nog verduidelijkt dat de diplomaten in voorkomende gevallen geacht worden hun privéauto’s beschikbaar te stellen voor zakelijke doeleinden, waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen. Mede vanwege fiscale redenen stelt de ambassade hiervoor geen dienstwagens ter beschikking.
5.10.
De voorliggende vraag is dus of onder de gegeven omstandigheden van werknemer in redelijkheid gevergd kan worden naast de twee ambassadeauto’s in voorkomende gevallen ook de privéauto’s van de diplomaten te wassen. De kantonrechter oordeelt op dit punt dat naar zijn oordeel dat in redelijkheid van werknemer gevraagd kan worden. Redengevend daarvoor in de eerste plaats dat juist dit punt onderwerp van gesprek is geweest tussen partijen (zie rechtsoverwegingen 5.7 en 5.8), maar daar komt nog bij dat het wassen van die auto’s een activiteit is die in het verlengde ligt van de primaire taak van werknemer om een van de twee ambassadeauto’s te berijden. Dat gaat altijd voor. Dat werkgever in de ‘losse uren’ vraagt deze auto’s te wassen past redelijkerwijs binnen het takenpakket van werknemer. Dat geldt te meer nu duidelijk is gemaakt dat de privéauto’s soms ook voor zakelijke doeleinden worden gebruikt en niet gebleken is dat werknemer voor het wassen van die auto’s overuren dient te maken.
5.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter is echter onvoldoende komen vast te staan dat werknemer in het licht van het voorgaande verwijtbaar nalatig is geweest in de uitoefening van zijn werkzaamheden, omdat niet gebleken is dat hij daadwerkelijk geweigerd heeft de betreffende auto’s te wassen. Van een verwijtbaar nalaten in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e. BW) is daarmee onvoldoende gebleken.
5.12.
Waar naar het oordeel wel sprake van is, is dat een en ander heeft geleid tot een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g. BW. Gebleken is namelijk dat tussen werkgever, op verschillende niveaus, en werknemer veelvuldig het onderwerp van het wassen van de auto’s besproken is. Gaandeweg zijn wederzijds de standpunten verhard, hetgeen uiteindelijk tot het besluit van werkgever heeft geleid om werknemer (per 10 mei 2019) op non-actief te zetten. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken komt een beeld naar voren dat langzamerhand de arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer verstoord is geraakt.
5.13.
Omdat nu sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding is sprake van een voldragen ontslaggrond, die reden is om de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer op na te noemen wijze te ontbinden. De kantonrechter zal dienovereenkomstig beslissen.
5.14.
Van de zijde van werknemer is gesteld dat het aan werkgever ernstig te verwijten is dat de arbeidsverhouding verstoord is geraakt. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan geen sprake. Zoals reeds eerder (in rechtsoverweging 5.12) is overwogen dat het wassen van de auto’s een veelvuldig onderwerp van gesprek was, hetgeen ertoe geleid heeft dat de arbeidsverhouding verstoord is geraakt. Wellicht dat iets meer flexibiliteit aan beide zijden de huidige situatie had kunnen voorkomen, maar dat is niet gebeurd. In dit proces is naar het oordeel van de kantonrechter niet aan te geven dat het zwaartepunt van verwijtbaarheid, als daar al sprake van zou zijn, bij werkgever ligt. Nu van verwijtbaarheid aan de zijde van werkgever geen sprake is, kan buiten beschouwing blijven of er sprake is van ernstige verwijtbaarheid. Van billijke vergoeding in de zin van artikel 7:671b lid 8 onder c. BW kan daarom geen sprake zijn.
5.15.
Zoals al overwogen is in rechtsoverweging 5.13 zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Ingevolge artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder a. BW dient de arbeidsovereenkomst ontbonden te worden met de gebruikelijke opzegtermijn, waarbij nog tenminste een maand moet overblijven. De gebruikelijke opzegtermijn is een maand. In dat licht zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden per 1 december 2019, onder toekenning van een transitievergoeding van € 2.110,57. Over het feit dat de transitievergoeding verschuldigd is verschillen partijen niet van mening en over de hoogte van de transitievergoeding ook niet.
De proceskosten
5.16.
In het feit dat de beide partijen hebben bijgedragen aan het gegeven dat een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten zodanig tussen partijen te verdelen, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer per 1 december 2019 onder toekenning van een transitievergoeding van € 2.110,57 bruto.
6.2.
verklaart deze beschikking met betrekking tot de betalingsverplichting van werkgever van de transitievergoeding uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verdeelt de proceskosten tussen partijen in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 18 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.