ECLI:NL:RBDHA:2019:14527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
AWB 18/1102, AWB 18/1103 en AWB 18/7860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning onder de beperking ‘Arbeid als zelfstandige’ voor Turkse nationaliteit met beroep op het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Turkse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', maar deze aanvraag werd afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij ook verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk behandeld en vastgesteld dat eiser zijn aanvraag had onderbouwd met een ondernemingsplan. Echter, verweerder had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en onvoldoende onderbouwing van het ondernemingsplan. Eiser heeft in zijn beroep een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een vergelijkbaar ondernemingsplan van een andere ondernemer, dat wel was goedgekeurd. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende had onderbouwd en dat verweerder niet adequaat had gemotiveerd waarom het ondernemingsplan van eiser niet was voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO).

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vergoed en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep had beslist. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/1102 (beroep) en AWB 18/1103 (voorlopige voorziening)
AWB 18/7860 (beroep)
[V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 17 december 2019 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 mei 2017 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid als zelfstandige” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 februari 2018 (het bestreden besluit I) ongegrond verklaard.
Op 15 februari 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit I ontvangen (AWB 18/1102). Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist (AWB 18/1103).
Bij besluit van 14 februari 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 21 september 2017 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid als zelfstandige” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 september 2018 (het bestreden besluit II) ongegrond verklaard. Ook is bij dit besluit aan eiser een inreisverbod voor twee jaren opgelegd.
Op 19 oktober 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit II ontvangen (AWB 18/7860).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn ter zitting van de rechtbank op 9 december 2019 gezamenlijk, maar niet gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
H. Akyol, tolk in de Turkse taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van de beroepen
1. Eiser beoogt verblijf om als zelfstandige in Nederland arbeid te verrichten bij zijn eenmanszaak “ [naam 1] ”. De startdatum van de onderneming is 23 mei 2017.
Beroep AWB 18/1102
2. Eiser heeft voor dit verblijfsdoel op 26 mei 2017 een aanvraag ingediend. Bij deze aanvraag heeft eiser onder meer een ondernemingsplan gedateerd van 12 juni 2017 overgelegd.
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit I afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en geen aanleiding bestaat om eiser vrij te stellen van dit vereiste. Eiser heeft bij zijn aanvraag een summier en met onvoldoende bewijsstukken onderbouwd ondernemingsplan overgelegd, waardoor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) niet kan beoordelen of eiser met zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang dient. Om deze reden heeft verweerder besloten de aanvraag niet ter advies voor te leggen aan de RvO. Onder meer heeft verweerder gewezen op de markt- en concurrentieanalyse die te algemeen en niet gedegen gemotiveerd is. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiser gehandhaafd. Ten aanzien van het nieuwe, in bezwaar overgelegde ondernemingsplan van
14 augustus 2017 wordt door verweerder overwogen dat ook dit plan niet voldoet aan de gestelde voorwaarden in het beleid.
4. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en wijst in dit kader op een ondernemingsplan van “ [naam 2] ”. Dit ondernemingsplan is voor advies voorgelegd aan de RvO en is volgens eiser even specifiek als zijn ondernemingsplan.
5. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank overweegt dat de ondernemingsplannen van beide ondernemingen relatief gelijkluidend zijn en dat zowel eisers onderneming als “ [naam 2] ” stukadoorswerkzaamheden uitvoeren. Verweerder heeft eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel weersproken met de enkele motivering dat sprake is van verschillende branches. De rechtbank acht deze weerlegging onvoldoende en neemt hierbij in aanmerking dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, in een soortgelijke procedure, aan verweerder heeft verzocht om een nadere motivering te geven naar aanleiding van het beroep van de vreemdeling op het gelijkheidsbeginsel. In die zaak is tevens verwezen naar het ondernemingsplan van “ [naam 2] ”. Verweerder had dan ook beter moeten motiveren waarom het ondernemingsplan van “ [naam 2] ” wel is voorgelegd aan de RvO en het ondernemingsplan van eiser niet.
6. Hieruit volgt dat het bestreden besluit I is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu het beroep reeds hierom gegrond is behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Beroep AWB 18/7860
7. Eiser heeft op 21 september 2017 nogmaals een aanvraag ingediend voor hetzelfde verblijfsdoel.
8. In het primaire besluit II heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden (nova) ten opzichte van het eerdere besluit van 14 februari 2018, waarbij het afwijzende besluit van 11 juli 2017 is bevestigd. Verweerder heeft zijn standpunt in het bestreden besluit II gehandhaafd. De in bezwaar overgelegde stukken zijn ontstaan door voortschrijding van tijd, waardoor deze volgens verweerder niet zijn aan te merken als rechtens relevante nova. Verder is door verweerder overwogen dat niet is gebleken dat eiser aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan zoals opgenomen in het terugkeerbesluit van
11 juli 2017. Om deze reden wordt door verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
9. Nu de rechtbank het bestreden besluit I heeft vernietigd, kan ook het bestreden besluit II geen stand houden, aangezien eisers aanvraag in dit laatste besluit op grond van artikel 4:6 van de Awb is afgewezen onder verwijzing naar het bestreden besluit I. Om deze reden is het beroep gegrond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van de beroepen en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met procedurenummer AWB 18/1102, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met procedurenummer AWB 18/7860, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/1102,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/7860,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/1103,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 510,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Grundmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.