ECLI:NL:RBDHA:2019:14588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
C/09/564378 / FA RK 18-8943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en zorgregeling voor minderjarige kinderen in langdurig conflict

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2019 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen de ouders [X] (de vrouw) en [Y] (de man). De ouders zijn in een langdurig conflict verwikkeld, wat heeft geleid tot een zeer zorgelijke situatie voor hun twee minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft de ouders verwezen naar het traject 'Ouderschap Blijft' om de communicatie en omgang met de kinderen te verbeteren. Tevens is er een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast om de situatie van de kinderen te beoordelen.

De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig vastgesteld: [voornaam minderjarige 1] bij de moeder en [voornaam minderjarige 2] bij de vader. De rechtbank heeft ook voorlopige kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de man € 555,- per maand voor [voornaam minderjarige 1] aan de vrouw moet betalen en de vrouw € 119,- per maand voor [voornaam minderjarige 2] aan de man. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om partneralimentatie en om de zomervakantie van de man met de kinderen in Suriname te verbieden afgewezen. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de wijze van aflossing van de gemeenschappelijke schulden vastgesteld, met de verplichting voor de man om een taxatie van de echtelijke woning te laten verrichten. De zaak is pro forma aangehouden tot 15 maart 2020, in afwachting van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en de voortgang van het traject 'Ouderschap Blijft'.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekest- en zaaknummers:
  • FA RK 18-8943 en C/09/564378 (echtscheiding)
  • FA RK 19-1489 en C/09/569076 (verdeling)
Datum beschikking: 14 oktober 2019

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 30 november 2018 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw/de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Ramsaroep te Wassenaar.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man/de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R. Charité te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 30 november 2018;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift van de man, ingekomen op 20 februari 2019;
  • het formulier verdelen en verrekenen van de vrouw, ingekomen op 24 maart 2019;
  • het verweerschrift van de vrouw tegen de zelfstandige verzoeken van de man, ingekomen op 25 maart 2019;
  • het bericht tevens aanvullend verzoekschrift van 30 juli 2019 met bijlagen van de vrouw;
  • het bericht tevens aanvullend verzoekschrift van 30 juli 2019 met bijlagen van de man;
  • het bericht van 5 augustus 2019 met bijlagen van de vrouw.
De nu 10-jarige [voornaam minderjarige 2] heeft zich schriftelijk en mondeling uitgelaten over de verzoeken. De nu 14-jarige [voornaam minderjarige 1] heeft zich schriftelijk uitgelaten.
Op 9 augustus 2019 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en de man, ieder bijgestaan door hun advocaat, en namens de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) mevrouw [naam medewerkster] .
Na de zitting heeft de rechtbank nog de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van 20 augustus 2019 met bijlagen van de man;
  • het bericht van 22 augustus 2019 met bijlagen van de vrouw;
  • het bericht van 25 september 2019 met bijlagen van de vrouw.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum huwelijk] 1999 te [plaats huwelijk] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende twee nu nog minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats] .
  • De man, de vrouw en de twee kinderen hebben allen de Nederlandse nationaliteit.
  • De man en de vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
  • Bij beschikking voorlopige voorzieningen van [datum voorlopige voorzieningen] 2019 van deze rechtbank is bepaald dat de vrouw voorlopig gerechtigd is om de kinderen bij zich te hebben – voor zover nu nog van belang – om de week op zaterdag van 9.00 uur tot 21.00 uur, waarvan één dagdeel van vier uur onbegeleid, ook buiten de woning van de ouders van de vrouw, waarbij de vrouw van tevoren informatie zal verschaffen wat zij gaat doen, en iedere donderdag waarbij de vrouw zal mee eten in de woning van de ouders van de vrouw.
  • Bij vonnis in kort geding van 30 juli 2019 van deze rechtbank is enerzijds aan de man vervangende toestemming verleend om met de kinderen van 12 augustus 2019 tot en met 2 september 2019 te reizen naar Suriname, en is anderzijds bepaald dat [voornaam minderjarige 2] op woensdag 31 juli 2019 de avondmaaltijd zal gebruiken bij de vrouw en dat [voornaam minderjarige 2] in de periode van 3 augustus 2019 tot 10 augustus 2019 een week bij de vrouw zal zijn.

Verzoeken en standpunten procespartijen

De verzoeken van de vrouw strekken tot echtscheiding met als nevenvoorzieningen:
  • te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
  • te bepalen dat het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen wordt beëindigd en te bepalen dat voortaan het eenhoofdig gezag over de kinderen aan de vrouw toekomt;
  • een raadsonderzoek te gelasten ter inventarisatie van de gedragsproblemen van de kinderen, ter bepaling van het te doorlopen (verplichte) hulpverleningstraject en ter bepaling van een omgangsregeling of zorgregeling in het belang van de kinderen;
  • te bepalen dat de kinderen om de week van vrijdagavond 18.00 uur tot de volgende vrijdagavond 18.00 uur bij de man verblijven, met verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte;
  • te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen een bedrag van € 1.300,- per maand, met ingang van 1 juli 2019 dan wel de datum van de te geven beschikking;
- te bepalen dat de man met ingang van 30 november 2018 aan de vrouw moet betalen een partneralimentatie van € 1.464,96 netto per maand, althans een zodanige bijdrage die de rechtbank redelijk acht;
  • vast te stellen de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het verzoekschrift;
  • in te trekken de door de voorzieningenrechter in kort geding aan de man gegeven vervangende toestemming voor de zomervakantie 2019 met beide kinderen naar Suriname, met nevenverzoeken;
- alles voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De zelfstandige verzoeken van de man strekken tot de volgende nevenvoorzieningen:
  • te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben;
  • te bepalen dat het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen wordt beëindigd en te bepalen dat voortaan het eenhoofdig gezag over de kinderen aan de man toekomt;
  • een zorgregeling vast te stellen, waarbij de vrouw de kinderen bij zich heeft gedurende twee uur per maand op zaterdag bij de ouders van de vrouw;
  • te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 263,50 per kind per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform punt 10 tot en met 12 van het verweerschrift;
- een raadsonderzoek te gelasten voor wat betreft de zorgregeling en het gezag;
- alles voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
Voor de weergave van de relatief uitgebreide wederzijdse standpunten over al deze verzoeken volstaat de rechtbank kortheidshalve met een verwijzing naar de inhoud van alle hiervoor opgesomde en relatief omvangrijke wederzijde processtukken met alle producties.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid: ouderschapsplan
Er is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 lid 2 Rv. Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
Uit de processtukken en uit al hetgeen ter zitting is besproken is gebleken dat de man en de vrouw zich in een langdurig en buitengewoon fel conflict bevinden over de afwikkeling van de echtscheiding. Zij zijn het volstrekt oneens over de te maken afspraken of de te nemen beslissingen over de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat ruim voldoende is gebleken dat het voor deze beide ouders in deze “vechtscheiding” redelijkerwijs niet mogelijk is om een ondertekend ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal de vrouw daarom ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding. Aan de overige wettelijke formaliteiten voor een echtscheidingsverzoek is voldaan.
Inhoudelijk
De vrouw stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft zich op de zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
De twee kinderen: gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Zowel de vader als de moeder verzoekt om hem/haar voortaan alleen met het gezag over de twee kinderen te belasten en de hoofdverblijfplaats van de twee kinderen bij hem/haar te bepalen. De wederzijde verzoeken over de zorg- of omgangsregeling lopen ook sterk uiteen. Beide ouders verzoeken een raadsonderzoek wegens onder meer de gedragsproblemen van beide kinderen in deze vechtscheiding.
Uit de processtukken, de behandeling ter zitting en het gehouden kindgesprek met [voornaam minderjarige 2] is samengevat het navolgende gebleken. De moeder heeft tijdens het huwelijk een korte relatie gehad met een ander. Eind mei 2018 heeft de moeder de echtelijke woning verlaten, onder achterlating van beide kinderen bij de vader, en is zij in een huurhuis gaan wonen. De kinderen zijn daardoor erg boos en voelen zich in de steek gelaten door de moeder. Beide ouders belasten de kinderen met hun frustraties over de andere ouder. Sinds 28 juni 2019 woont [voornaam minderjarige 1] niet meer bij de vader maar bij de moeder. Zij is toen in de avond weggelopen bij de vader en door de politie na een zoektocht om 02.00 uur in de nacht op blote voeten bij de Jumbo [plaats 1] gevonden. Volgens de vader heeft een (foute) tante an moederszijde nu teveel grip op [voornaam minderjarige 1] gekregen; volgens de moeder wilde [voornaam minderjarige 1] voornamelijk rust aan haar hoofd en is daarom bij de moeder gaan wonen. Zowel tussen [voornaam minderjarige 2] en de moeder, tussen [voornaam minderjarige 1] en de vader als tussen de zussen onderling is nu geen contact meer. Verder is het de rechtbank gebleken dat de kinderen op de hoogte zijn van de inhoud van de door de advocaten van hun ouders ingediende soms buitengewoon felle processtukken met producties. In die procestukken beschuldigt de moeder de vader van onder meer ouderverstoting, kleptomanie, seksueel misbruik van een nichtje en inbraak; de vader beschuldigt de moeder onder andere van meineed, prostitutie, criminele contacten en kinderverwaarlozing, en hij vindt dat zij moet worden ontslagen door haar werkgever.
Door de voorzieningenrechter is op 30 juli 2019 aan de vader toestemming verleend om met de kinderen van 12 augustus 2019 tot en met 2 september 2019 te reizen naar Suriname. Verder heeft diezelfde voorzieningenrechter toen beslist dat [voornaam minderjarige 2] van 3 tot 10 augustus 2019 een week bij de moeder zal zijn. De vader heeft, zoals hij ter zitting heeft aangegeven na overleg met een kennis van hem bij de RvdK, zijn eigen onbegrijpelijke en onjuiste interpretatie aan deze beslissing in kort gedin g gegeven en aan [voornaam minderjarige 2] verteld dat zij van de rechter niet bij haar moeder zal mogen overnachten in die vakantieweek. Uit het kindgesprek met [voornaam minderjarige 2] blijkt ook dat [voornaam minderjarige 2] van haar vader had begrepen dat het niet de bedoeling was dat [voornaam minderjarige 2] die week bij de moeder zou overnachten. Door de moeder is ter zitting verteld dat zij toen een weekje vakantie had gepland met [voornaam minderjarige 2] , maar dat [voornaam minderjarige 2] toen onhoudbaar was; ze heeft bij de receptie van het hotel in Oostvoorne staan schreeuwen en gillen, en is vervolgens op haar elektrische step weggevlucht van de moeder.
Door mevrouw [naam medewerkster] van de RvdK is ter zitting mondeling geadviseerd de ouders aan te melden voor het traject Kinderen uit de Knel vanwege de destructieve situatie waarin de kinderen zich bevinden. De ouders hebben samengevat alles nagelaten wat zij voor de kinderen hadden moeten doen sinds het moment dat zij feitelijk uit elkaar gingen in mei 2018. Gelet op de boosheid van de kinderen acht mevrouw [naam medewerkster] het verstandig om de status quo voorlopig te handhaven en te hopen dat de situatie door inzet van het traject verbetert. Als de ouders het belang van de kinderen niet voor ogen gaan krijgen en zij hun communicatie niet gaan normaliseren, zal de beschadiging voor de kinderen doorgaan en kunnen zij verdere psychische problemen en later grote problemen met relaties krijgen. De kinderen hebben beide ouders nodig voor een goede en gezonde ontwikkeling.
De rechtbank is van oordeel dat in het belang van de kinderen iets wezenlijks moet veranderen aan de buitengewoon negatieve en onvolwassen opstelling van deze ouders. Het is evident dat deze ouders nu niet in staat zijn om op een positieve en/of evenwichtige manier met elkaar te communiceren en dat zij telkens vastlopen in dezelfde negatieve en voor de kinderen zeer schadelijke patronen. De situatie waarin de nu 14-jarige [voornaam minderjarige 1] en de nu 10-jarige [voornaam minderjarige 2] verkeren acht de rechtbank daarom, nog op zijn zachtst gezegd, zeer zorgelijk. In het voormalige gezin lijken nu twee strijdkampen te zijn gevormd, enerzijds de moeder met [voornaam minderjarige 1] en anderzijds de vader met [voornaam minderjarige 2] . Zoals ter zitting besproken is de kinderrechter tijdens het voorafgaand aan de zitting gehouden kindgesprek met [voornaam minderjarige 2] geschrokken van de houding van de 10-jarige [voornaam minderjarige 2] . Zij heeft zich samengevat volledig afgekeerd van haar moeder, toont geen enkele emotie over de hele situatie tussen haar ouders en probeert zich te gedragen en te uiten als een ruim 20-jarige. Hoewel [voornaam minderjarige 1] wel was uitgenodigd voor een kindgesprek met de rechter, is zij niet gekomen. Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat [voornaam minderjarige 1] niets met een rechter te maken wil hebben. Volgens de vader komt [voornaam minderjarige 1] niet tot rust bij de moeder, zit ze daar alleen maar op haar kamer en sluit ze zich voor iedereen af. De rechtbank acht het op basis van al deze signalen en uitlatingen zeer aannemelijk dat beide kinderen in een ernstig loyaliteitsconflict verkeren. In het algemeen is het voor de identiteitsontwikkeling van kinderen van gescheiden ouders van groot belang om een onbelast contact met beide ouders te kunnen hebben. Er kunnen anders vooral op latere leeftijd grote problemen ontstaan.
Ter zitting hebben beide ouders aangegeven de huidige situatie voorlopig te willen handhaven, dat wil zeggen: [voornaam minderjarige 2] blijft nu bij de vader en [voornaam minderjarige 1] blijft nu bij de moeder. Beide ouders zien inmiddels in dat het afdwingen van contact met het niet bij hem/haar wonende kind zonder externe professionele hulp nu feitelijk onmogelijk en ook niet in het belang van de kinderen is. Aldus heeft ook de RvK ter zitting mondeling geadviseerd. De rechtbank zal daarom bepalen dat per 1 juli 2019 [voornaam minderjarige 2] voorlopig haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en [voornaam minderjarige 1] voorlopig bij de moeder. In deze zorgelijke situatie voor de kinderen zal naar het oordeel van de rechtbank alleen de interventie van een ervaren externe deskundige kunnen zorgen voor eventueel contactherstel tussen de kinderen en de ouders. Beide ouders hebben op zitting aangegeven professionele hulp voor de kinderen nodig te vinden. De vader en de moeder hebben zich daarom ter zitting van 9 augustus 2019 bereid verklaard het door de RvdK ter zitting mondeling geadviseerde traject Kinderen uit de Knel te volgen. Door mevrouw [naam medewerkster] van de RvdK is vervolgens op 14 augustus 2019 per e-mail aan de griffier mr. Corver bericht dat de groep voor het traject Kinderen uit de Knel in september 2019 al vol zit. De eerstvolgende mogelijkheid voor deze ouders en kinderen om deel te nemen aan het geadviseerde traject Kinderen uit de Knel is dan pas in januari 2020.
Gelet op de zorgelijke situatie en de noodzaak van zo spoedig mogelijke professionele hulp heeft de rechtbank ter zitting van 9 augustus 2019 al besproken dat bij een te lange wachttijd voor het traject Kinderen uit de Knel de ouders naar het traject Ouderschap Blijft zullen worden verwezen, waarvoor (iets) minder lange wachttijden gelden. De griffier heeft op 21 augustus 2019 aan beide advocaten dan ook telefonisch bericht dat de ouders zullen worden verwezen naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor het traject Ouderschap Blijft. Op 21 augustus 2019 is het proces-verbaal van aanmelding per e-mailbericht aan het Kenniscentrum Kind en Scheiding gezonden voor deelname aan Ouderschapsbemiddeling en Omgangsbegeleiding (Ouderschap Blijft) en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie, naar de rechtbank begrijpt is dat de stichting Jeugdformaat.
De rechtbank acht het van groot belang dat door middel van Ouderschap Blijft het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige 1] , tussen de moeder en [voornaam minderjarige 2] en tussen [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] onder ervaren deskundige begeleiding zoveel mogelijk wordt hersteld. De rechtbank zal beide ouders en beide kinderen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het aan deze beschikking gehechte proces-verbaal van doorverwijzing. De rechtbank zal ook deze beschikking per post zenden aan het Kenniscentrum Kind en Scheiding. De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om de eindrapportage over het verloop en het resultaat van het traject Ouderschap Blijft in te dienen op de hierna bij de beslissingen vermelde wijze.
De rechtbank ziet - naast het traject Ouderschap Blijft - gelet op de ernstige zorgen over de bedenkelijke situatie van deze twee kinderen in deze vechtscheiding aanleiding en noodzaak om in deze stand van de procedure nu zekerheidshalve en veiligheidshalve ook al een onderzoek en een schriftelijk advies door de RvdK te gelasten. Gelet op de huidige wachttijden bij de RvdK kan de RvdK in dit geval dan ook de eerste resultaten van het traject Ouderschap Blijft meewegen. De rechtbank verzoekt de RvdK in ieder geval een gemotiveerd advies te geven over de volgende vijf concrete vragen van de rechtbank:
welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] ?
welke concrete vorm van gezag is het meest in het belang van deze twee kinderen?
is begeleid of onbegeleid contactherstel tussen [voornaam minderjarige 2] en de moeder en tussen [voornaam minderjarige 1] en de vader in het belang van de kinderen, of zijn er zwaarwegende redenen om geen contact tussen [voornaam minderjarige 2] en de moeder en/of tussen [voornaam minderjarige 1] en de vader vast te stellen, en zo ja, welke zwaarwegende redenen?
als er geen zwaarwegende belemmeringen voor contactherstel tussen [voornaam minderjarige 2] en de moeder en/of tussen [voornaam minderjarige 1] en de vader zijn, welke concrete zorgregeling of omgangsregeling onder welke eventuele voorwaarden is dan het meest in het belang van de twee kinderen?
is een kinderbeschermingsmaatregel, meer in het bijzonder een ondertoezichtstelling van beide kinderen, noodzakelijk of wenselijk in het belang van deze twee kinderen?
De rechtbank zal deze procedure ten aanzien van de kinderen nu pro forma aanhouden tot 15 maart 2020 in afwachting van het onderzoek en schriftelijk advies van de RvdK en van de eindrapportage van het traject Ouderschap Blijft. Indien de RvdK bij het onderzoek tot de conclusie zou komen dat een kinderbeschermingsmaatregel voor de kinderen noodzakelijk of wenselijk is, zal de rechtbank streven naar een gecombineerde behandeling van alle verzoeken over de kinderen.
Vakantie Suriname
Het verzoek van de moeder om kort gezegd de vakantie naar Suriname alsnog te verbieden met nevenverzoeken is een verkapt hoger beroep van het vonnis in kort geding van 30 juli 2019. De rechtbank heeft ter zitting mondeling dit verzoek reeds daarom afgewezen.
Kinderalimentatie
Partijen hebben bij aanvullende verzoekschriften, ingekomen op 30 juli 2019 bij de rechtbank, over en weer verzocht om kinderalimentatie vast te stellen.
De rechtbank ziet aanleiding om nu een voorlopige kinderalimentatie vast te stellen, zulks in afwachting van het onderzoek en schriftelijk advies van de RvdK, van de eindrapportage van het traject Ouderschap Blijft en van de verdere ontwikkelingen rondom de kinderen en de netto maandinkomsten van beide ouders. De rechtbank zal de bedragen afronden.
Ingangsdatum
De rechtbank zal de ingangsdatum van deze voorlopige kinderalimentatie bepalen op 1 juli 2019, zulks gelet op dat primaire verzoek van de vrouw, op de feiten en op de vaststelling van de voorlopige hoofdverblijfplaats van beide kinderen per eveneens 1 juli 2019.
Behoefte van de kinderen
De vrouw schat de kosten van de kinderen op € 1.355,- netto per maand, bij een netto gezinsinkomen van € 6.000,- per maand. De man stelt dat de behoefte van de kinderen
€ 671,- per maand per kind bedraagt, in totaal € 1.342,- per maand.
Nu de stellingen van beide partijen niet ver uiteen liggen, zal de rechtbank het gemiddelde nemen van de door beide partijen gestelde behoeften, zodat de rechtbank de behoefte van de kinderen afgerond op € 1.348,- per maand (dat is € 674,- per kind) in 2019 vaststelt.
Draagkracht van de man
De rechtbank gaat voor het berekenen van de draagkracht van de man uit van de overgelegde salarisspecificaties van januari tot en met juli 2019. Daaruit blijkt een fiscaal loon in 2019 van € 7.111,- per maand inclusief toeslagen, waaronder vakantietoeslag. Op jaarbasis is dat 12 x 7.111 = € 85.332,- bruto in 2019.
Rekening houdend met het door de man te ontvangen kindgebonden budget voor [voornaam minderjarige 2] , de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting volgt uit de aangehechte berekening van de rechtbank een NBI van € 4.515,- per maand.
De rechtbank zal, in lijn met het rapport van 2019, de draagkracht vaststellen aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 950)]. Bij een NBI van € 4.515,- per maand resulteert dit in een draagkracht van afgerond € 1.548,- per maand van de man voor kinderalimentatie in 2019.
Draagkracht van de vrouw
De rechtbank gaat voor het berekenen van de draagkracht van de vrouw uit van de overgelegde salarisspecificaties van januari tot en met augustus 2019. Nu de vrouw ter zitting onbetwist heeft gesteld dat zij door een burn-out ziek thuis zit en uit haar salarisspecificaties blijkt dat zij via het UWV sinds juni 2019 een uitkering ontvangt in plaats van salaris, zal de rechtbank uitgaan van deze laatste stand van zaken. De rechtbank houdt dan rekening met een bruto uitkering van € 2.477,- bruto per maand, kennelijk inclusief vakantietoeslag. Op jaarbasis is dat € 29.724,- bruto in 2019.
Rekening houdend met het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget voor [voornaam minderjarige 1] , de algemene heffingskorting en de arbeidskorting volgt uit de aangehechte berekening van de rechtbank een NBI van € 2.034,- per maand.
De rechtbank zal, in lijn met het rapport van 2019, de draagkracht vaststellen aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 950)]. Bij een NBI van € 2.034,- resulteert dit in een draagkracht van de vrouw van afgerond € 332,- voor kinderalimentatie.
Draagkrachtvergelijking
De behoefte van de kinderen bedraagt € 1.348,- per maand. De ouders hebben een gezamenlijke totale draagkracht van € 1.880,- per maand (€ 332 plus € 1.548), zodat deze draagkracht de behoefte van de kinderen overschrijdt. Er dient een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt. De behoefte van de kinderen wordt verdeeld volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
eigen aandeel van de man: 1548 / 1880 x 1348 = afgerond € 1.110,- (€ 555,- per kind)
eigen aandeel van de vrouw: 332 / 1880 x 1348 = afgerond € 238,- (€ 119,- per kind)
samen: € 1348,-.
Zorgkorting en conclusie voorlopige kinderalimentatie
De rechtbank zal voor het bepalen van de voorlopige kinderalimentatie nu niet rekenen met een zorgkorting, gelet op het sinds 1 juli 2019 ontbreken van contact tussen [voornaam minderjarige 2] en de moeder en tussen [voornaam minderjarige 1] en de vader.
Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de man voor [voornaam minderjarige 1] een voorlopige kinderalimentatie aan de vrouw zal moeten betalen van € 555,- per maand en dat de vrouw voor [voornaam minderjarige 2] een voorlopige kinderalimentatie aan de man zal moeten betalen van
€ 119,- per maand, alles met ingang van 1 juli 2019.
Partneralimentatie
De rechtbank zal alle bedragen afronden. De vrouw verzoekt vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.465,- netto per maand. De man voert verweer.
De rechtbank gaat uit van het door de vrouw overgelegde meest recente kostenoverzicht, waaruit een gestelde behoefte van € 1.731,- netto per maand volgt. Naar de rechtbank begrijpt heeft de advocaat van de vrouw bepleit dat dit niet de behoefte maar de aanvullende behoefte van de vrouw betreft heeft. De advocaat van de man heeft deze stelling en enkele “luxe” posten van die (aanvullende) behoeftelijst gemotiveerd betwist. Gelet daarop zal de rechtbank ervan uitgaan dat de meest recente lijst conform de gebruikelijke systematiek bij het berekenen van eventuele partneralimentatie een behoeftelijst betreft en niet een aanvullende behoeftelijst. De rechtbank stelt de behoefte van de vrouw alles afwegende nu in redelijkheid vast op € 2.000,- netto per maand. Op de meest recente behoeftelijst van de vrouw van € 1.731,- netto per maand ontbreken namelijk enerzijds nog posten voor boodschappen, kleding en vrije tijd/vakantie, maar staan anderzijds ook posten vermeld voor samengevat te luxe uitgaven na de echtscheiding, zoals door de advocaat van de man ter zitting gemotiveerd is gesteld en daarna door de advocaat van de vrouw ter zitting niet meer is weersproken.
Gelet op de uit de producties blijkende huidige UWV uitkering van de vrouw per juli/augustus 2019 van € 2.008,- netto per maand is zij in staat om geheel zelf in haar eigen netto behoefte van € 2.000,- per maand te voorzien. Daarom komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de geschilpunten over de draagkracht van de man. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot betaling van partneralimentatie door de man na de echtscheiding dus afwijzen bij gebrek aan aanvullende behoefte aan de zijde van de vrouw.
Verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Gelet op het bepaalde in de wetsartikelen 1:93 en 1:94 BW (zoals deze golden voor de wetswijziging per 1 januari 2018) moet worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat.
Peildatum
Voor het vaststellen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap geldt, nu partijen geen andere afspraken hebben kunnen maken, de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, namelijk 30 november 2018. Als peildatum voor de waardering van de bestanddelen geldt de datum van de feitelijke verdeling of de datum gelegen zo dicht mogelijk tegen dat moment van feitelijke verdeling.
Het standpunt van de man, dat van een latere peildatum moet worden uitgegaan, vindt geen steun in het recht, tenzij partijen overeenstemming over een andere datum hebben. Het uitgangspunt is dan ook dat de op 30 november 2018 ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:100 BW bij helfte tussen beide echtgenoten moet worden verdeeld.
Omvang
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen in hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vallen:
de echtelijke woning, adres [adres echtelijke woning] te [postcode echtelijke woning] [plaats 2] ;
de tweede woning, adres [adres tweede woning] te [postcode tweede woning] [plaats 2] ;
Beleggingsverzekering bij ASR Levensverzekering N.V. polisnummer [polisnummer 1] ;
Spaarhypotheekverzekering bij ASR Levensverzekering N.V. polisnummer [polisnummer 2] ;
Perceel grond in [plaats 3] , Suriname;
Bankrekeningen;
Inboedel in de echtelijke woning;
Auto’s Nissan Qashqai (kenteken [kenteken 1] ) en Ford Focus (kenteken [kenteken 2] ) .
Hiernaast hebben partijen gesteld dat de volgende schulden in de gemeenschap vallen:
9. Hypothecaire geldlening bij ABN AMRO op het adres [adres echtelijke woning] (echtelijke woning; een kenmerk van de lening ontbreekt in de stukken van partijen);
10. Hypothecaire geldlening bij ABN AMRO op het adres [adres tweede woning] (een kenmerk van de lening ontbreekt in de stukken van partijen);
1, 3, 4 en 9. De echtelijke woning met verzekeringspolissen en hypothecaire geldlening
De man wenst dat de echtelijke woning aan hem wordt toegedeeld. De vrouw wenst dat de echtelijke woning wordt verkocht en geleverd aan een derde. Gelet hierop en gelet op de inhoud van de stukken zal de rechtbank alles afwegende nu beslissen dat de man op eigen kosten zo spoedig mogelijk een bindende taxatie van de vrije verkoopwaarde per 1 november 2019 van de echtelijke woning moet laten verrichten door [makelaar] , gevestigd te [plaats 4] . Vervolgens krijgt de man tot uiterlijk 1 januari 2020 de tijd en de gelegenheid om de echtelijke woning voor die bindend getaxeerde prijs over te nemen, onder de twee voorwaarden van ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekhouder en betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw. Ter bepaling van die bij helfte te delen overwaarde moeten bij de bindend getaxeerde waarde van de echtelijke woning per 1 november 2019 nog worden opgeteld de door de man bij ASR zo spoedig mogelijk op te vragen waarden per 1 november 2019 van de beleggingsverzekering en van de spaarhypotheekverzekering bij ASR, en moet daarvan vervolgens nog worden afgetrokken de hoofdsom van de hypothecaire geldlening op de echtelijke woning bij ABN AMRO per 1 november 2019.
Indien de man niet uiterlijk op 1 januari 2020 heeft voldaan aan de twee hiervoor genoemde voorwaarden, moet de echtelijke woning door de man en de vrouw via [makelaar] zo spoedig mogelijk worden verkocht en geleverd aan een derde tegen de best mogelijke prijs. De netto verkoopopbrengst van de echtelijke woning en van de in dat geval te beëindigen beleggings- en spaarhypotheekverzekering bij ASR moeten de man en de vrouw gebruiken voor de algehele aflossing van de hypothecaire geldlening op de echtelijke woning bij ABN AMRO. De daarna nog resterende verkoopopbrengst of restschuld zal door de man en de vrouw bij helfte moeten worden verdeeld of gedragen.

2 en 10. Tweede woning met hypothecaire geldlening

Partijen zijn het erover eens dat de (tot voor kort verhuurde) tweede woning zo spoedig mogelijk zal moeten worden verkocht en geleverd aan een derde door [makelaar] voor de best mogelijke prijs. De rechtbank zal aldus beslissen op de hierna bij de beslissingen nader vermelde wijze.
De netto verkoopopbrengst van de woning aan de [adres tweede woning] moeten de man en de vrouw vervolgens naar het oordeel van de rechtbank gebruiken voor de algehele aflossing van de op de woning aan de [adres tweede woning] rustende hypothecaire geldlening bij ABN AMRO. De daarna nog resterende verkoopopbrengst of restschuld zal door de man en de vrouw bij helfte moeten worden verdeeld of gedragen.

5. Perceel grond in [plaats 3] , Suriname

De man wenst toedeling aan hem van het perceel grond in Suriname dat volgens hem nu een waarde heeft van € 6.000,-. De vrouw betwist die waarde en wenst verkoop en levering aan een derde, met verdeling van de verkoopopbrengst.
De rechtbank zal alles afwegende beslissen dat de man op eigen kosten een bindende taxatie van de vrije verkoopwaarde per 1 november 2019 van het perceel grond in [plaats 3] , Suriname, moet hebben laten verrichten door een door beide partijen via hun advocaten aan te wijzen plaatselijke taxateur. Vervolgens krijgt de man tot uiterlijk 1 januari 2020 de tijd en gelegenheid om het perceel grond voor die bindend getaxeerde prijs over te nemen. Indien de man niet uiterlijk op 1 januari 2020 aan de vrouw de helft van de per 1 november 2019 bindend getaxeerde waarde heeft voldaan, moet het perceel grond door de man en de vrouw via een zelf te kiezen en te betalen verkoopmakelaar en zo nodig via de advocaten zo spoedig mogelijk worden verkocht en geleverd aan een derde tegen de best mogelijke prijs. De verkoopopbrengst zal door de man en de vrouw bij helfte moeten worden verdeeld.

6. Bankrekeningen

De rechtbank zal aan ieder de eigen bankrekeningen toedelen, onder de verplichting om de helft van alle banksaldi per de peildatum 30 november 2018 onderling te verrekenen. Het andersluidende betoog van de man vindt geen steun in het recht.

7. Inboedel

Bij gebrek aan concrete en onderbouwde stellingen over de bij helfte te verdelen inboedelzaken kan de rechtbank de wijze van verdeling van de inboedelzaken niet vaststellen. De rechtbank wijst dit nevenverzoek daarom af.

8. Auto’s

Partijen zijn het erover eens dat de auto Nissan aan de man en de auto Ford aan de vrouw kunnen worden toegedeeld, zonder onderlinge verrekening. De rechtbank beslist aldus.
Overige verzoeken van de man
De man heeft in kennelijk zelf gemaakte bijlagen bij de processtukken van zijn advocaat betoogd dat hij naar de rechtbank ter zitting van de advocaat van de man heeft begrepen naar de kern genomen de volgende vier vorderingen op de vrouw zou hebben:
een bedrag van € 18.200 voor te verrekenen hypotheeklasten voor beide woningen;
een bedrag van € 18.166 voor te verrekenen kinderbijslag;
een bedrag van € 11.048 voor door de man voor de vrouw betaalde bedragen;
de advocaatkosten van de man van € 10.000,-.
De vrouw en haar advocaat hebben ter zitting deze door de man aldus gestelde vier vorderingen betwist.
Mede gelet op de tekst en strekking van wetsartikel 827 lid 1 onder f Rv zal de rechtbank alles afwegende deze vier nevenverzoeken van de man afwijzen. Daar komt nog bij dat deze kennelijk beoogde vier nevenverzoeken van de man niet door zijn advocaat als zodanig formeel zijn geformuleerd en ingediend in de procestukken. De vorderingen zijn door de vrouw betwist en door de man onvoldoende concreet gemaakt en/of onvoldoende onderbouwd met relevante bewijsstukken. Onvoldoende gesteld of gebleken is ook dat en waarom deze geldvorderingen voldoende samenhang vertonen met de echtscheiding. Onvoldoende gesteld of gebleken is voorts dat en waarom het verdere partijdebat over dit omvangrijke geschilpunt niet zal leiden tot onnodige vertraging van deze rekestprocedure.
Het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de advocaatkosten van de man zal de rechtbank afwijzen, nu het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft. De rechtbank zal de proceskosten op de gebruikelijke wijze compenseren als hierna vermeld.

Beslissingen

De rechtbank:
- spreekt uit de echtscheiding tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum huwelijk] 1999 te [plaats huwelijk] ;
- bepaalt dat het minderjarige kind [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
voorlopigen met ingang van 1 juli 2019 haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben;
- bepaalt dat het minderjarige kind [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats] ,
voorlopigen met ingang van 1 juli 2019 haar hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben;
- bepaalt dat de man met ingang van 1 juli 2019 een
voorlopigekinderalimentatie van
€ 555,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] aan de vrouw moet betalen, voortaan telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaalt dat de vrouw met ingang van 1 juli 2019 een
voorlopigekinderalimentatie van
€ 119,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 2] aan de man moet betalen, voortaan telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- stelt vast dat beide ouders, te weten [X] (de moeder) en [Y] (de vader), bij het in kopie aangehechte proces-verbaal van doorverwijzing al zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan de hulpverleningstrajecten Ouderschapsbemiddeling en Omgangsbegeleiding (Ouderschap Blijft) en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
- beveelt de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding, [adres] te [postcode] [plaats 5] ;
- bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie zo mogelijk uiterlijk op
15 maart 2020schriftelijk over het verloop en het resultaat van het traject Ouderschap Blijft moet hebben gerapporteerd aan de rechtbank, met gelijktijdige kopie aan beide ouders en hun advocaten;
- verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel, om daarover te rapporteren en om in ieder geval over de hiervoor vermelde vijf concrete vragen van de rechtbank schriftelijk advies uit te brengen; de RvdK kan daartoe telefonisch een eerste afspraak maken met de ouders, die te bereiken zijn op de volgende telefoonnummers: [telefoonnummer 1] / [telefoonnummer 2] (vader) en [telefoonnummer 3] (moeder);
- bepaalt dat de griffier daartoe een afschrift van deze beschikking en van alle processtukken tot dusver aan de Raad voor de Kinderbescherming moet toesturen;
- houdt de behandeling pro forma aan tot
15 maart 2020; uiterlijk op die datum moet de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies hebben uitgebracht aan de rechtbank, met gelijktijdige kopie aan beide ouders en hun advocaten;
- bepaalt dat de behandeling van de verzoeken over de twee kinderen ter tweede zitting, na ontvangst van het rapport en advies van de RvdK en na ontvangst van het rapport van het traject Ouderschap Blijft, zal worden voortgezet op een nog nader te bepalen datum en tijdstip, in aanwezigheid van ook de Raad voor de Kinderbescherming;
  • stelt de wijze van verdeling van de per 30 november 2018 ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de wijze van aflossing en/of de onderlinge draagplicht van de gemeenschappelijke schulden per 30 november 2018 vast als volgt, alles onder de voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand:
  • bepaalt dat de man op eigen kosten zo spoedig mogelijk een bindende taxatie van de vrije verkoopwaarde per 1 november 2019 van de echtelijke woning aan het adres [adres echtelijke woning] te [postcode echtelijke woning] [plaats 2] moet laten verrichten door [makelaar] , gevestigd te [plaats 4] . Bepaalt dat de man vervolgens tot uiterlijk 1 januari 2020 de tijd en de gelegenheid krijgt om de echtelijke woning voor die bindend getaxeerde prijs over te nemen, onder de twee voorwaarden van ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekhouder en betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw. Ter bepaling van die bij helfte te delen overwaarde moeten bij de bindend getaxeerde waarde van de echtelijke woning per 1 november 2019 nog worden opgeteld de door de man bij ASR zo spoedig mogelijk op te vragen waarden per 1 november 2019 van de beleggingsverzekering en van de spaarhypotheekverzekering bij ASR, en moet daarvan vervolgens nog worden afgetrokken de hoofdsom van de hypothecaire geldlening op de echtelijke woning bij de ABN AMRO per 1 november 2019.
Indien de man niet uiterlijk op 1 januari 2020 heeft voldaan aan de twee hiervoor genoemde voorwaarden, moet de echtelijke woning door de man en de vrouw via [makelaar] zo spoedig mogelijk worden verkocht en geleverd aan een derde tegen de best mogelijke prijs. De netto verkoopopbrengst van de echtelijke woning en van de in dat geval te beëindigen beleggingsverzekering en spaarhypotheekverzekering bij ASR moeten de man en de vrouw gebruiken voor de algehele aflossing van de hypothecaire geldlening op de echtelijke woning bij ABN AMRO. De daarna nog resterende verkoopopbrengst of restschuld zal door de man en de vrouw bij helfte moeten worden verdeeld of gedragen.
2. bepaalt dat de tweede woning aan het adres [adres tweede woning] te [postcode tweede woning] [plaats 2] zo spoedig mogelijk door de man en de vrouw op bij helfte te delen kosten via de verkoopmakelaar [makelaar] moet worden verkocht en geleverd aan een derde. De netto verkoopopbrengst moet worden gebruikt voor de aflossing van de op de woning aan de [adres tweede woning] rustende hypothecaire geldlening bij ABN AMRO, waarna de daarna nog resterende verkoopopbrengst of restschuld door de man en de vrouw bij helfte moeten worden verdeeld of gedragen;
3. bepaalt dat de man op eigen kosten zo spoedig mogelijk een bindende taxatie van de vrije verkoopwaarde per 1 november 2019 van het perceel grond in [plaats 3] , Suriname, moet hebben laten verrichten door een door beide partijen via hun advocaten aan te wijzen plaatselijke taxateur. Vervolgens krijgt de man tot uiterlijk 1 januari 2020 de tijd en gelegenheid om het perceel grond voor die bindend getaxeerde prijs over te nemen. Indien de man niet uiterlijk op 1 januari 2020 aan de vrouw de helft van de per 1 november 2019 bindend getaxeerde waarde heeft voldaan, moet het perceel grond te [plaats 3] , Suriname door de man en de vrouw via een zelf te kiezen en te betalen verkoopmakelaar en zo nodig via de advocaten zo spoedig mogelijk worden verkocht en geleverd aan een derde tegen de best mogelijke prijs. De verkoopopbrengst zal door de man en de vrouw bij helfte moeten worden verdeeld.
4. deelt toe aan de man alle op zijn eigen naam staande bankrekeningen en deelt toe aan de vrouw alle op haar eigen naam staande bankrekeningen, alles onder de verplichting om alle banksaldi per de peildatum 30 november 2018 onderling bij helfte te verrekenen;
5. deelt toe aan de man de auto Nissan Qashqai met kenteken [kenteken 1] en deelt toe aan de vrouw de auto Ford Focus met kenteken [kenteken 2] , alles zonder onderlinge verrekening van de waarden van die twee auto’s per de peildatum 30 november 2018;
- verklaart deze beschikking, met uitzondering van de uitspraak van de echtscheiding, tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het verzoek van de vrouw dat strekt tot het alsnog verbieden van de zomervakantie 2019 van de man met de kinderen in Suriname;
- wijst af het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie;
- wijst af al hetgeen in deze procedure door beide procespartijen meer of anders is verzocht in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap;
- wijst af het verzoek van de man tot proceskostenveroordeling van de vrouw, en bepaalt dat iedere procespartij de eigen proceskosten moet dragen;
- houdt iedere verdere beslissing
over het gezag, de hoofdverblijfplaats, de zorg- of omgangsregeling en de kinderalimentatieaan tot
15 maart 2020 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wien, rechter en kinderechter, bijgestaan door de griffier mr. M. Corver en uitgesproken ter openbare zitting van 14 oktober 2019. De griffier is nu buiten staat om deze beschikking mede te ondertekenen.