ECLI:NL:RBDHA:2019:14607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
8154741 EJ VERZ 19-87126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging voor medewerking aan vaststellingsovereenkomst voor minderjarige

Op 6 november 2019 is er een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Den Haag, waarin verzoekers, wettelijk vertegenwoordigers van een minderjarige, om machtiging vroegen om medewerking te verlenen aan een vaststellingsovereenkomst. Aangezien de minderjarige zijn/haar gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, diende de kantonrechter te beoordelen of hij rechtsmacht had. De Verordening Brussel-II bis was van toepassing, die bepaalt dat in beginsel de rechter van de lidstaat waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft bevoegd is. Echter, de Nederlandse rechter kan ook bevoegd zijn indien er een nauwe band met Nederland is en de bevoegdheid door het belang van het kind gerechtvaardigd is.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis, waardoor hij zich bevoegd verklaarde. Vervolgens werd vastgesteld dat het recht van België van toepassing is, aangezien de ouders van de minderjarige volgens Belgisch recht verplicht zijn om voor bepaalde handelingen, zoals het aangaan van een dading, vooraf toestemming te vragen aan de vrederechter.

De kantonrechter oordeelde dat het aangaan van de vaststellingsovereenkomst in het belang van de minderjarige is en heeft het machtigingsverzoek toegewezen. De beschikking werd uitgesproken op 11 november 2019 door mr. I.D. Bellaart, waarbij de kantonrechter zich bevoegd verklaarde en machtiging verleende voor de medewerking aan de vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
IDB
Zaaknr.: 8154741 EJ VERZ 19-87126

Beschikking van de kantonrechter op het verzoek van:

[verzoekers] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
[adres] ,
gemachtigde: mr. A.J. Nieuwenhuijse.

Overwegingen

1. Op 6 november 2019 is op de griffie een verzoekschrift ingediend. Het verzoek strekt ertoe verzoekers in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007, en wonende en verblijvende te [woonplaats] ,
machtiging te verlenen om medewerking te verlenen aan de vaststellingsovereenkomst, namens de minderjarige, conform aangehechte vaststellingsovereenkomst met kenmerk: Dossier: 31173500677;
2. Gelet op de omstandigheid dat de minderjarige zijn/haar gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, dient de kantonrechter vast te stellen of hem rechtsmacht toekomt.
3. In dit geval is de Verordening van de Raad van Europa van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel-II bis) van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Verordening Brussel-II bis is in zaken zoals de onderhavige in beginsel bevoegd het gerecht van de lidstaat waar de minderjarige hun gewone verblijfplaats heeft. In dit geval is daarom in beginsel de rechter in België bevoegd om op het verzoek te beslissen. Op basis van artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis kan evenwel ook de Nederlandse rechter bevoegd zijn, indien het kind een nauwe band heeft met Nederland èn de bevoegdheid uitdrukkelijk is aanvaard èn de bevoegdheid van de Nederlandse rechter door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.
4. Verzoekers hebben zich in het verzoekschrift van 6 november 2019 uitgelaten over de vraag of van de in artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis bedoelde situatie sprake is. De kantonrechter is op basis van hetgeen naar voren is gebracht wel gebleken dat zich hier een situatie als bedoeld in artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis voordoet en zal zich daarom bevoegd verklaren.
5. Nu op grond van de artikelen 262 tot en met 268 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen andere rechter wordt aangewezen, is de kantonrechter te Den Haag bevoegd op het onderhavige verzoekschrift te beslissen.
6. De kantonrechter dient voorts vast te stellen welk recht in dit geval dient te worden toegepast. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Artikel 17 van het Verdrag bepaalt dat de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Het onderhavige machtigingsverzoek dient derhalve te worden beoordeeld naar het recht van België .
7. Naar Belgisch recht zijn de ouders van een minderjarig kind verplicht om voor bepaalde zwaarwichtige beheershandelingen vooraf aan de vrederechter een machtiging te vragen (artikel 378 van het Belgische Burgerlijk Wetboek). De vrederechter controleert of de handelingen die de ouders willen stellen wel in het belang van hun minderjarig kind zijn. De ouders moeten toestemming vragen voor de zwaarwichtige beheershandelingen die zijn genoemd in artikel 410, § 1, 1° tot 6° en 8° tot 14° van het Belgische Burgerlijk Wetboek. Het aangaan van een dading behoort tot de handelingen waarvoor de ouders toestemming moeten hebben (artikel 410, § 1, onder 11° van het Belgische Burgerlijk Wetboek).
8. De kantonrechter acht het aangaan van de bijgevoegde dading (vaststellingsovereenkomst) in het belang van de minderjarige. Het machtigingsverzoek is als op de wet gegrond toewijsbaar.

Beslissing

De kantonrechter:
- verklaart zich bevoegd om op het verzoek te beslissen;
- verleent machtiging om medewerking te verlenen aan de vaststellingsovereenkomst, namens de minderjarige, conform aangehechte vaststellingsovereenkomst met kenmerk: Dossier: 31173500677.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2019.
Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof Den Haag hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.