ECLI:NL:RBDHA:2019:14630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
AWB 19/5037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf op basis van onvoldoende financiële middelen en binding met Marokko

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 december 2019 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Marokkaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres is getrouwd met een man die in Nederland woont en heeft twee minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eiseres onvoldoende zijn aangetoond. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar huwelijk en de Nederlandse nationaliteit van haar kinderen heeft onderbouwd met de nodige documenten. De rechtbank is van mening dat de verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat eiseres niet over voldoende financiële middelen beschikt voor haar verblijf en terugreis. Eiseres heeft aangegeven dat zij kosteloos bij haar echtgenoot kan verblijven en dat haar ouders haar financieel ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de financiële middelen van eiseres, hoewel niet optimaal, voldoende zijn voor het beoogde verblijf van 61 dagen. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van vestigingsgevaar, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de lange afstandsrelatie tussen eiseres en haar echtgenoot. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5037
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van Marokkaanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. M.F. Achekar, advocaat te Amsterdam),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij haar echtgenoot, de heer [referent] (referent), afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 22 oktober 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vw gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
(…)
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
3. Eiseres en referent zijn op 29 augustus 2014 getrouwd in Marokko. Zij stellen samen twee minderjarige kinderen te hebben, te weten: [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] , en [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] .
3.1 Eiseres heeft op 19 september 2018 een visum kort verblijf aangevraagd om haar echtgenoot (referent) in Nederland te bezoeken. Zij heeft bij deze aanvraag de volgende documenten overgelegd: een garantstelling van referent, identiteitsbewijs van referent, uitkeringsspecificaties van de maanden april, mei en juni 2018 van referent van zijn uitkering die hij op grond van de Participatiewet ontvangt, bankafschriften van eiseres, reisverzekering van eiseres, huwelijksakte van eiseres en referent en een kopie van het identiteitsbewijs van eiseres.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen vanwege de volgende redenen. Verweerder acht het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als de terug- of doorreis, of de mogelijkheid te hebben deze middelen legaal te verkrijgen. Voorts is volgens verweerder de sociale en economische binding van eiseres met Marokko onvoldoende aangetoond dan wel zeer gering gebleken, waardoor tijdige terugkeer niet gewaarborgd is.
5. Allereerst voert eiseres aan dat het doel van haar bezoek duidelijk is; zij wil haar echtgenoot en familieleden in Nederland bezoeken en meemaken hoe zij in Nederland leven. Verweerder heeft verzuimd nader onderzoek te verrichten naar de redenen van het bezoek van eiseres aan Nederland.
5.1
Verweerder acht het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Eiseres heeft nagelaten (aanvullende) documenten ter onderbouwing van de aanvraag te overleggen, waardoor niet kan worden vastgesteld dat eiseres aan alle voorwaarden voor het verlenen van een visum voor kort verblijf voldoet. Voorts stelt verweerder dat de sociale en economische binding van eiseres met Marokko onvoldoende is aangetoond dan wel zeer gering is gebleken, waardoor wordt getwijfeld aan de uiteindelijke verblijfsduur, en in het verlengde daarvan, aan het werkelijke verblijfsdoel.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eiseres niet voldoende zijn aangetoond. De rechtbank betrekt hierbij dat eiseres heeft aangegeven haar echtgenoot (referent) in Nederland te willen bezoeken. Zij heeft haar huwelijk met de overgelegde huwelijksakte onderbouwd. Voorts zijn ter zitting (leesbare) versies van kopieën van de paspoorten en geboorteaktes van de kinderen overgelegd. Verweerder betwist dan ook niet langer dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit bezitten en dat eiseres en referent hun biologische ouders zijn. Deze beroepsgrond slaagt reeds hierom.
6. Eiseres voert daarnaast aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet heeft aangetoond dat zij over voldoende financiële middelen beschikt. Hoewel eiseres niet over eigen financiële middelen beschikt, hebben haar ouders het benodigde geld beschikbaar gesteld. Bovendien verblijft eiseres gedurende haar verblijf bij referent, waarmee de logieskosten zijn gedekt. Voor de overige kosten, heeft zij voldoende geld van haar ouders gekregen.
6.1
Verweerder acht de aangetoonde financiële middelen van eiseres ontoereikend. Bij deze beoordeling, zijn de individuele omstandigheden van eiseres betrokken, bijvoorbeeld dat zij kosteloos kan verblijven bij referent. Niet is aangetoond dat eiseres vrijelijk kan beschikken over het richtbedrag, te weten € 34,- per persoon per dag. Dit komt neer op het geldbedrag van € 2.074,- voor het voorgenomen verblijf van 61 dagen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht, dat de eenmalige storting van (omgerekend) € 922,- buiten beschouwing dient te worden gelaten, nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vrijelijk over dit bedrag kan beschikken. Voorts is volgens verweerder niet gebleken dat de garantsteller (referent) over een duurzaam en zelfstandig inkomen beschikt dat minimaal gelijk is aan het minimumloon in de zin van de Wet op het minimumloon en minimum vakantiebijslag (Wml), nu hij een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt.
6.2
Hoewel verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de duur van het voorgenomen verblijf en het feit dat eiseres bij referent zal verblijven, is de rechtbank desalniettemin van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet over voldoende financiële middelen beschikt om te voorzien in de kosten van haar reis en verblijf.
6.3
De rechtbank acht daarvoor allereerst redengevend dat verweerders argument dat referent niet beschikt over een duurzaam en zelfstandig inkomen dat minimaal gelijk is aan het minimumloon in de zin van de Wml, niet steekhoudend is. De eis dat de middelen duurzaam moeten zijn, in die zin dat zij vanaf de aanvraag tenminste één jaar beschikbaar zijn, is neergelegd in artikel 3.75, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De eis dat de middelen van bestaan ten minste gelijk moeten zijn aan het minimumloon, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is neergelegd in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb. Die bepalingen hebben (echter) betrekking op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verweerder kan die bepalingen niet zonder meer overeenkomstig toepassen op een aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf. Anders dan bij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, is immers geen sprake van een situatie waarin eiseres voor een periode van langdurig verblijf moet kunnen beschikken over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat zij een beroep op de openbare kas zal doen. Een visum voor kort verblijf is geldig voor maximaal negentig dagen en eiseres beoogt met haar aanvraag, een verblijf van 61 dagen. Voor zover verweerder bij de beoordeling van de middelen van bestaan ter uitvoering van zijn beleid, neergelegd in paragraaf A1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000, overeenkomstige toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 3.75 Vb en aan het bepaalde in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb, had hij dat beleid buiten toepassing moeten laten wegens strijd met de Visumcode. Het bepaalde in voormelde artikelen verhoudt zich immers niet tot de beoordeling die de Visumcode voorschrijft, namelijk of de beschikbare middelen voldoende zijn voor de duur en het doel van het voorgenomen verblijf van korte duur, rekening houdend met particuliere logiesverstrekking, en voor de terugreis.
Daarbij komt dat uit de bankverklaring van 17 september 2018 blijkt dat zij (omgerekend) € 2.497,- op haar bankrekening heeft staan. Verweerder heeft ter zitting toegelicht de eenmalige storting van (omgerekend) € 922,- buiten beschouwing te laten. Derhalve is niet in geschil dat eiseres over (omgerekend) € 1.575,- beschikt. Dit is een aanzienlijk bedrag en (slechts) €500,- minder dan het richtbedrag van € 2.074,- voor het voorgenomen verblijf van 61 dagen.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet beschikt over voldoende financiële middelen voor verblijf en terugreis.
Deze beroepsgrond slaagt.
7. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij geen sociale en economische binding met Marokko heeft en er derhalve sprake is van vestigingsgevaar. Eiseres is op 29 augustus 2014 met referent getrouwd. Zij hebben van meet af aan afgesproken dat eiseres niet zal emigreren naar Nederland. Voor referent is het geen optie dat zijn nieuwe gezin zich vestigt in Nederland. Ook eiseres wil niet in Nederland wonen. Bovendien is zij de enige verzorger van haar twee schoolgaande kinderen en kan zij zich derhalve niet in Nederland vestigen. Zij is vanwege de kinderen gebonden aan Marokko. Voorts stelt eiseres dat, indien zij voornemens zou zijn om zich in Nederland te vestigen, zij een aanvraag op grond van het Chavez Vilchez-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, zaaknummer C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354 zou indienen. Nu de kinderen over de Nederlandse nationaliteit beschikken, kan zij, zonder dat zij moet slagen voor het inburgeringsexamen, met de kinderen mee naar Nederland reizen.
7.1
Verweerder acht de sociale en economische binding van eiseres met Marokko onvoldoende aangetoond dan wel zeer gering gebleken.
Ten aanzien van de sociale binding overweegt verweerder het volgende. Eiseres is getrouwd met referent en heeft twee kinderen. Nu eiseres voornemens is om samen met de kinderen naar Nederland te reizen, bestaat er geen sociale binding met Marokko, in die zin dat zij geen achterblijvend gezin in Marokko heeft waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt. Ook kan niet worden aangenomen dat sprake is van een zodanig sterke sociale binding met Marokko vanwege haar ouders, twee broers en zus, die aldaar verblijven. Niet is gebleken dat eiseres de zorg draagt over directe familieleden of in staat is om hen te onderhouden. Ook is er geen sprake van een zwaarwegende maatschappelijke verplichting die eiseres zou dwingen tijdig terug te keren naar Marokko.
Ten aanzien van de economische binding overweegt verweerder het volgende. Niet is gebleken dan wel aannemelijk gemaakt dat eiseres over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt om in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien. Zij heeft aangegeven geen werk of beroep te hebben. Ten aanzien van de (omgerekende) € 2.497,- op de bankrekening van eiseres, merkt verweerder het volgende op. De stortingen op de bankrekening zijn niet te herleiden tot inkomsten die uit werk zijn gegenereerd. De eenmalige hoge storting van (omgerekend) € 922,- staat niet in verhouding tot het gestelde inkomen en de eerdere saldo-ontwikkeling. Daarnaast is onduidelijk wat de herkomst van deze storting is en is niet aangetoond dat eiseres vrijelijk over dit bedrag kan beschikken. De stelling van eiseres dat deze storting van haar ouders afkomstig is en is bedoeld om de kosten tijdens haar verblijf in Nederland te dekken, is onvoldoende om aan het bovenstaande voorbij te gaan.
Voorts merkt verweerder op dat de sociale en economische binding van eiseres met Nederland zelfs groter is dan met Marokko, nu zij is getrouwd met referent en voornemens is met hun kinderen naar Nederland te reizen. De stellingen van eiseres en referent dat eiseres geen enkele intentie heeft om zich in Nederland te vestigen, doen hier niet aan af, nu deze stellingen niet zijn onderbouwd met concrete en objectieve argumenten.
Voor zover eiseres een aanvraag op grond van het Chavez Vilchez-arrest beoogt in te dienen, overweegt verweerder het volgende. Niet is gebleken dat wordt voldaan aan het vereiste dat eiseres een minderjarig kind heeft met de Nederlandse nationaliteit, nu eiseres in de aanvraag- en bestuurlijke fase geen enkel document aangaande de gestelde kinderen heeft overgelegd. Voorts acht verweerder het opmerkelijk dat eiseres bij de visumaanvraag geen melding van de kinderen heeft gemaakt, zij vervolgens op de Vragenlijst Visumaanvraag aangeeft dat zij twee kinderen met de Nederlandse nationaliteit heeft, maar het onduidelijk is of zij meegaan naar Nederland, en daarna in bezwaar is gesteld dat de kinderen zijn geboren uit het huwelijk met referent en zij zeker meegaan naar Nederland. Voorts heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat eiseres daadwerkelijk zorgtaken ten aanzien van haar kinderen verricht.
7.2
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat eiseres met de verwijzing naar het arrest Chavez-Vilchez niet heeft beoogd aanspraak te maken op een afgeleid verblijfsrecht. De verwijzing naar dat arrest is bedoeld ter onderbouwing van de stelling van eiseres dat er geen sprake is van vestigingsgevaar. De rechtbank zal hierna enkel beoordelen of verweerders standpunt aangaande artikel 32, aanhef en onder b, Visumcode de rechterlijke toets kan doorstaan.
7.2.1
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet heeft aangetoond dat sprake is van enige economische binding met Marokko, nu eiseres heeft aangegeven geen werk of beroep te hebben. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een wezenlijke sociale binding van eiseres met Marokko, nu de twee minderjarige kinderen van eiseres en referent meereizen naar Nederland en haar echtgenoot respectievelijk hun vader (referent) zich in Nederland bevindt. Sterker nog, verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de sociale binding van eiseres sterker is met Nederland dan met Marokko. Het voorgaande is in beginsel voldoende om verweerders conclusie dat tijdige terugkeer niet gewaarborgd is, te dragen. Dit neemt echter niet weg dat er desondanks ook andere omstandigheden of feiten kunnen zijn, waardoor aannemelijk wordt dat geen sprake is van vestigingsgevaar. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn in deze concrete, bijzondere, zaak aan de orde. Eiseres en referent hebben voldoende toegelicht dat zij hebben gekozen voor een lange afstandsrelatie. Dit wordt, volgens de rechtbank, bevestigd door het feit dat eiseres nooit een verblijfsprocedure is gestart om verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen, niet voordat zij kinderen heeft gekregen met referent en ook niet daarna. Daarbij heeft eiseres er terecht op gewezen dat de kinderen Unieburgers zijn (hetgeen verweerder ter zitting ook heeft aangenomen). Eiseres kan derhalve in het licht van het Chavez Vilchez-arrest aanspraak maken op een afgeleid verblijfsrecht. Verweerder heeft aan dit gegeven onvoldoende gewicht toegekend. Deze beroepsgrond slaagt derhalve ook.
8. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder pas in bezwaar een nadere motivering heeft gegeven voor de weigering aan eiseres een visum voor kort verblijf te verstrekken, waardoor het voor eiseres onduidelijk was waar zij zich in het bezwaarschrift tegen moest verweren. Er kan dan ook geen sprake zijn van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift, waardoor verweerder niet had mogen afzien van een hoorzitting.
8.1
Verweerder stelt dat een hoorzitting niet tot een ander conclusie kan leiden, nu dit niets verandert aan de sociale en economische binding van eiseres met Marokko, de financiële situatie van eiseres en de garantsteller, het reisdoel en hetgeen is overwogen met betrekking tot het Chavez Vilchez-arrest.
8.2
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt ten aanzien van het horen in bezwaar is dat op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
8.2.1
De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval op de weg van verweerder had gelegen om eiseres en/of referent te horen, omdat niet kan worden gesteld dat op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit hadden kunnen leiden. Ook deze beroepsgrond slaagt.
9. Alle beroepsgronden slagen. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren vanwege het ontbreken van een zorgvuldige voorbereiding (onder meer schending van de hoorplicht) en motivering van het besluit. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
11. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.024,- (1 punt voor het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, € 512,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 174,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1024,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wijffelman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.