ECLI:NL:RBDHA:2019:14674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
C/09/579519 / JE RK 19-2189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot opname en verblijf in gesloten accommodatie voor jeugdhulp van jongmeerderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging voor de opname van een jongmeerderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het verzoek tot machtiging is ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, naar aanleiding van de situatie van de jongmeerderjarige, die op 25 oktober 2019 meerderjarig werd. De rechtbank heeft eerder op 22 oktober 2019 al een machtiging verleend voor een tijdelijke opname, maar de situatie van de jongmeerderjarige vereiste een verlenging van deze machtiging tot 25 april 2020.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de jongmeerderjarige, gezien zijn ontwikkelingsniveau en psychiatrische problematiek, volledig afhankelijk is van zijn omgeving. Hij is in februari 2019 met spoed geplaatst in een gesloten accommodatie na ernstige problemen thuis, waaronder agressie en gezondheidsproblemen. De ouders van de jongmeerderjarige weigeren hulpverlening en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de veiligheid van de jongmeerderjarige in gevaar komt als hij naar huis zou terugkeren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de positieve ontwikkeling van de jongmeerderjarige in de accommodatie, waar hij intensieve begeleiding ontvangt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van zeer uitzonderlijke en zwaarwegende omstandigheden die een voortgezet verblijf in de gesloten accommodatie rechtvaardigen, ondanks het ontbreken van instemming van de jongmeerderjarige en zijn ouders. De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de periode van 22 december 2019 tot 25 april 2020, met de verklaring dat deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/579519 / JE RK 19-2189
Datum uitspraak: 12 december 2019

Beschikking van de rechtbank

Nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

in de zaak naar aanleiding van het op 14 oktober 2019 ingekomen verzoekschrift van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [jongmeerderjarige]geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [jongmeerderjarige]
advocaat: mr. O.C. Bondam te Voorschoten.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
en
[de vrouw]
hierna te noemen: de moeder.
beiden wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Bij beschikking van 22 oktober 2019 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging verleend om [jongmeerderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven van 25 oktober 2019 tot 22 december 2019 en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting. Tevens is de zaak door de kinderrechter verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 22 oktober 2019;
Op 12 december 2019 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
-[vertegenwordigers accommodatie] , namens de gesloten accommodatie voor jeugdhulp [accommodatie]
- de advocaat van [jongmeerderjarige] mr. O.C. Bondam;
- mevrouw [A.] de zus van [jongmeerderjarige] ;
- de heer [B.] de broer van [jongmeerderjarige] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de vader;
- de moeder.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [jongmeerderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de (resterende) periode van 22 december 2019 tot 25 april 2020. Dit is de maximale wettelijke termijn waarvoor de machtiging nog verleend zou kunnen in verband met het gegeven dat [jongmeerderjarige] op 25 oktober 2019 meerderjarig is geworden.
In aanvulling op hetgeen in de beschikking van 22 oktober 2019 door de kinderrechter is weergegeven, ligt aan het verzoek blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende ten grondslag.
[jongmeerderjarige] is gelet op zijn ontwikkelingsniveau en psychiatrische problematiek volledig afhankelijk van zijn omgeving. Op 22 februari 2019 is [jongmeerderjarige] geplaatst in [accommodatie] na verschillende opnames in een opvang voor verwarde personen, het vertonen van agressie in de thuissituatie, gezondheidsproblemen en verkeerd medicijngebruik. [jongmeerderjarige] maakt sindsdien een positieve ontwikkeling door bij [accommodatie] , maar hij kan daar niet langdurig blijven.
De voor verdere plaatsing vereiste VG 07 is afgegeven voor (besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering en toegewezen aan Ipse de Bruggen. De zorglogistiek is aangemeld bij de gemeente Den Haag. [jongmeerderjarige] heeft nu een verdere voortzetting van zijn verblijf in [accommodatie] nodig tot er een geschikte plek voor hem is gevonden. Hij is daartoe al aangemeld bij Gemiva, Ipse de Bruggen, ’s Heerenloo, Pluryn, Middin en Lievegoed. Alle instanties zijn nog steeds actief op zoek naar een plek, maar die is nog niet gevonden. Er kan ook geen garantie worden gegeven dat er voor 25 april 2020 een plek is. [jongmeerderjarige] kan in ieder geval tot 25 april 2020 bij [accommodatie] blijven. Daarna is Ipse de Bruggen verplicht [jongmeerderjarige] een plaats te bieden. Dat is echter niet het geval indien het verzoek om een machtiging tot gesloten plaatsing nu wordt afgewezen en [jongmeerderjarige] terug naar huis moet. De ouders van [jongmeerderjarige] willen echter nog steeds niet meewerken aan de hulpverlening en wanneer [jongmeerderjarige] op 22 december 2019 terug naar huis zou moeten gaan, zou hij terugvallen in de situatie die voor 22 februari 2019 bestond. Tot eenzelfde conclusie komt de psycholoog, die heeft gerapporteerd zich ernstig zorgen te maken mocht [jongmeerderjarige] naar huis gaan. Dit mede gelet op de psychische problematiek bij de ouders en het lage verstandelijke niveau van [jongmeerderjarige] . Daarbij is er geen garantie dat de huidige één op één begeleiding, zo die al door de ouders wordt geaccepteerd, thuis ook doorgaat.
Mevrouw [Zus], de zus van [jongmeerderjarige] heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. [jongmeerderjarige] zit goed bij [accommodatie] en heeft goed contact met zijn begeleider. Hij wordt daar goed verzorgd en hij luistert goed.
De advocaat van [jongmeerderjarige] heeft verweer gevoerd en wederom bepleit het verzoek af te wijzen, aangezien [jongmeerderjarige] graag weer thuis wil wonen en hij een goed resultaat heeft bereikt binnen [accommodatie] . De raadsman stelt zich op het standpunt dat [jongmeerderjarige] de kans moet worden geboden om het thuis bij zijn ouders te proberen. Daarna kan er met de nieuwe Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, die per 1 januari 2020 in werking zal treden, worden bekeken of en hoe hulpverlening in het gesloten kader eventueel weer kan worden ingezet. [jongmeerderjarige] heeft dan enige tijd om te laten zien dat hij het aankan. Ervan uitgaande dat de begeleiding door blijft gaan, [jongmeerderjarige] niet in gewicht aankomt en er geen rare dingen thuis gebeuren. Mocht het met [jongmeerderjarige] dan toch niet goed gaan, dan kan op dat moment bekeken worden wat de juiste aanpak is. Gelet op het bovenstaande is een langere vrijheidsbeneming in strijd met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Daarbij geldt dat ingevolge de jurisprudentie een hulpverleningsplan dient te zijn opgemaakt met een strakke termijn. Het bestaande plan bevat echter geen concrete stappen en is dus te vaag om een langere vrijheidsbeneming te rechtvaardigen, aldus de raadsman.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [jongmeerderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp onverminderd noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [jongmeerderjarige] zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. In dit kader verwijst de kinderrechter naar hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de zeer uitzonderlijke en zware omstandigheden.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, vierde lid, van de Jeugdwet kan een machtiging voor een jeugdige die achttien jaar is, bovendien slechts worden verleend indien:
a. sprake is van een behandeling die reeds aangevangen is voordat de leeftijd van achttien jaar is bereikt;
b. voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar een hulpverleningsplan is vastgesteld;
c. toegewerkt wordt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp en dit ook blijkt uit het hulpverleningsplan, en
d. de gesloten jeugdhulp niet langer duurt dan zes maanden na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar.
Uit jurisprudentie blijkt dat het ontbreken van instemming van de jeugdige die achttien jaar is bij een voortgezet verblijf in de gesloten accommodatie voor jeugdhulp, in beginsel een onaanvaardbare inbreuk oplevert op het recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon.
[jongmeerderjarige] heeft aangegeven dat hij naar huis wil, hetgeen betekent dat hij niet instemt met een voortgezet verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp sinds [jongmeerderjarige] de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Ook de ouders stemmen hier blijkens de inhoud van het dossier niet mee in.
De rechtbank is echter van oordeel dat een voortgezet verblijf en behandeling bij [accommodatie] in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van [jongmeerderjarige] is en dat er sprake is van zeer uitzonderlijke en zwaarwegende omstandigheden die een voortgezet verblijf van [jongmeerderjarige] bij [accommodatie] voor een korte periode rechtvaardigen en noodzakelijk maken.
Deze zeer uitzonderlijke en zwaarwegende omstandigheden zijn – mede in aanvulling op de beschikking van 22 oktober 2019 - gelegen in het volgende.
[jongmeerderjarige] is in februari 2019 met spoed bij [accommodatie] geplaatst nadat hij in een verwaarloosde, onverzorgde en verwarde toestand thuis werd aangetroffen. Hij was thuis voorts dwingend en agressief. Wegens ernstige gezondheidsproblemen moest [jongmeerderjarige] naar het ziekenhuis worden gebracht. De familie van [jongmeerderjarige] kampt met psychiatrische en verstandelijk beperkende problematiek. [jongmeerderjarige] die het verstandelijk vermogen van een tweejarige heeft, is vanwege zijn beperkingen volledig afhankelijk van zijn omgeving en de veiligheid van [jongmeerderjarige] en zijn familie kon in de thuissituatie niet meer worden gewaarborgd. Nadat [jongmeerderjarige] in [accommodatie] is geplaatst, ging het steeds beter met hem en dat blijkt nog zo te zijn. Hij is zijn zorgelijke overgewicht kwijtgeraakt, hij ziet er verzorgd uit – hoewel hij niet zonder begeleiding kan douchen- en heeft een goede klik met zijn begeleider. Hij heeft echter voortdurend één op één begeleiding nodig. Voor [jongmeerderjarige] is (besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering noodzakelijk en hij heeft permanent structuur, veiligheid en bescherming nodig. Dit kan hem in de thuissituatie niet worden geboden. In de thuissituatie blijkt ook nu nog niets veranderd en de ouders weigeren alle vormen van hulpverlening. Uit de stukken blijkt verder dat de betrokken hulpverleners van mening zijn dat de veiligheid van [jongmeerderjarige] ernstig in gevaar komt wanneer hij weer thuis zal worden geplaatst. Dit geldt te meer daar het allerminst waarschijnlijk is dat [jongmeerderjarige] – mocht hij naar huis terugkeren, zal beschikken over de voor hem zo noodzakelijke begeleiding.
Verder wordt nog steeds door verschillende instanties op hoog niveau gekeken hoe zij binnen een zo kort mogelijke termijn een plek voor [jongmeerderjarige] kunnen realiseren. Omdat Ipse de Bruggen na de indicatie is aangewezen als zorginstelling, is deze instelling, indien er voor 25 april 2020 geen plek is gevonden, verplicht hem deze te bieden. Tot die tijd kan [jongmeerderjarige] bij [accommodatie] blijven. Indien [jongmeerderjarige] voor die tijd naar huis zou terugkeren vervalt echter deze opnameverplichting van Ipse de Bruggen. De bijzondere curator van [jongmeerderjarige] heeft de positieve ontwikkeling van [jongmeerderjarige] in [accommodatie] , de bijzondere inzet van de huidige hulpverleners en begeleiding alsmede het belang daarvan voor [jongmeerderjarige] benadrukt.
De bovenstaande uitzonderlijke en zwaarwegende omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dat aan [jongmeerderjarige] een -korte- inbreuk op zijn vrijheid.
De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken het feit dat [jongmeerderjarige] met zijn wens om naar huis te gaan, geen instemming heeft gegeven voor een voortgezet verblijf in een gesloten instelling. De rechtbank is echter van oordeel dat [jongmeerderjarige] gelet op zijn verstandelijke vermogens niet in staat is hier een adequaat oordeel over te vellen, zodat de rechtbank aan het ontbreken van een formele instemming voorbij zal gaan.
De rechtbank acht voorts het huidige behandelplan en begeleiding gelet op de bestaande problematiek en uiteengezette omstandigheden voldoende adequaat.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging [jongmeerderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet, van 22 december 2019 tot 25 april 2020;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2019 door mr. H.J.M. Smid-Verhage, mr. H.A.G. Nijman en mr. C.J. van der Wilt, rechtbank, in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 5 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.