ECLI:NL:RBDHA:2019:14679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
AWB 18/8456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor jongvolwassene in het kader van gezinshereniging

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 juli 2019, wordt de aanvraag van eiser, een jongvolwassene met de Syrische nationaliteit, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging behandeld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag had afgewezen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht en eiser ten onrechte niet heeft gehoord voordat het bestreden besluit werd genomen. De rechtbank stelt vast dat na de tussenuitspraak een aanvullend besluit is genomen, maar dat verweerder niet onterecht heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat de gezinsband met zijn ouders niet is verbroken. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en dat verweerder de gebreken in de besluitvorming moet herstellen. De rechtbank geeft verweerder tien weken de tijd om dit te doen, met de mogelijkheid voor eiser om te reageren op het herstel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2019 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. B.C. Pfeifle,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
[naam referente] (referente) tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser in het kader van ‘gezinshereniging nareis asiel’ afgewezen.
Op 9 november 2018 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 26 februari 2018.
Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en aan eiser een dwangsom toegekend van € 1.260,-.
Eiser heeft op 14 januari 2019 nadere gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Referente is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen. Tevens is verschenen [naam] , tolk.

Overwegingen

1. Achtergrond
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en bezit de Syrische nationaliteit. Op dit moment verblijft hij in Libanon. Eiser beoogt verblijf bij zijn vader en moeder, referente, in Nederland.
1.2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij feitelijk tot het gezin van referente behoort en dat er sprake is van een normale afhankelijkheidsrelatie.
2. Juridisch kader
2.1.
In onderdeel C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) is bepaald dat de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, verleent als de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning. De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband en deze als verbroken kan worden beschouwd.
2.2.
Voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en een meerderjarig kind moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder. Die eis geldt echter niet als het meerderjarige kind jongvolwassen is.
2.3.
Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:
– het kind woont zelfstandig;
– het kind voorziet in eigen onderhoud;
– het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
– het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Deze contra-indicaties zullen per individueel geval beoordeeld worden. Conclusie van de beoordeling kan zijn dat op het moment van vertrek van de referent het meerderjarig kind niet feitelijk behoorde tot het gezin. Indien deze contra-indicaties zich na het vertrek hebben voorgedaan kan de conclusie zijn dat de feitelijke gezinsband verbroken is.
3. Standpunten van partijen
3.1.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat tegenstrijdig is verklaard over het moment waarop hij vanuit Syrië naar Libanon is vertrokken. Eiser is eind 2012 gevlucht en heeft ondergedoken gezeten bij zijn nicht in Assar al-Ward, Syrië. Nadat de familie geld had ingezameld om eiser naar Libanon te smokkelen is hij in de zomer van 2013 naar Libanon gevlucht. De rest van het gezin is ongeveer gelijktijdig naar Libanon gegaan. Eiser heeft tot aan zijn vlucht altijd deel uitgemaakt van het gezin van referent en is in Libanon weer met de familie herenigd.
Eiser heeft, vanwege dienstplicht en vervolgens deserteren, noodgedwongen tijdelijk niet bij zijn ouders gewoond maar dat betekent niet dat hij geen deel uitmaakte van het gezin. De ouders van eiser hebben hem niet voor hervestiging aangemeld omdat ze vernomen hadden dat er sympathisanten van Hezbollah werkzaam zijn binnen de VN (UNHCR). De ouders van eiser vreesden dat hij daardoor gevaar zou lopen. Dat zijn ouders mogelijk op onjuiste gronden een beslissing hebben genomen mag niet leiden tot de conclusie dat eiser geen deel uitmaakte van het gezin. Bovendien waren de ouders in de veronderstelling dat eiser snel zou mogen nareizen. Verweerder had eiser en referente moeten horen, aldus eiser.
3.2.
Volgens verweerder heeft eiser geen bewijsstukken overgelegd waaruit volgt dat hij thuiswonend was.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat uit de stukken van het UNHCR, die zien op de hervestiging, niet blijkt dat eiser tot het gezin van referente behoort. Uit die stukken blijkt wel dat eiser niet is aangemeld voor hervestiging. Verweerder ziet niet in waarom dat niet is gebeurd als eiser daadwerkelijk tot het gezin van referente behoorde. De keuze om eiser niet ook aan te melden impliceert dat op dat moment is besloten dat eiser niet meer van het gezin afhankelijk was. Verweerder volgt eiser niet in zijn stelling dat zijn ouders vreesden voor sympathisanten van Hezbollah binnen de VN omdat eiser wel bij de UNHCR geregistreerd stond.
Bovendien is volgens verweerder in het primaire besluit terecht geconcludeerd dat wisselend is verklaard over het moment waarop eiser naar Libanon is gereisd en is herenigd met het gezin.
4. Beoordeling
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser ten tijde van de mvv-aanvraag 25 jaar was. Uit het hiervoor genoemde beleid volgt dat verweerder moet beoordelen of eiser in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent heeft behoord en die feitelijke gezinsband niet verbroken is. Dat heeft verweerder in het bestreden besluit ook als criterium gehanteerd.
Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag gegrond op het feit dat eiser wisselend zou hebben verklaard over zijn vertrek naar Libanon en het feit dat referente en haar gezin wel maar eiser niet voor hervestiging is aangemeld. Hierdoor en vanwege het ontbreken van bewijsstukken zou niet aannemelijk zijn geworden dat eiser deel uitmaakt van het gezin van referente. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit daarmee niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
Daarnaast had het naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de omstandigheden van deze zaak, op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek te doen. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
4.2.
In de eerste plaats is onduidelijk waarom uit het niet aanmelden van eiser voor hervestiging blijkt dat hij niet (meer) tot het gezin behoorde. Uit de stukken van het UNHCR blijkt enkel dat eiser niet is aangemeld voor hervestiging maar daarin staat niets vermeldt over het feitelijke gezinsleven. Namens eiser is verklaard dat hij uit het leger is gedeserteerd en dat zijn ouders hem niet voor hervestiging hebben aangemeld omdat zij hadden vernomen dat sympathisanten van Hezbollah bij de UNHCR werkzaam zouden zijn en zij vreesden dat eiser daardoor gevaar zou lopen. Hoewel die angst mogelijk ongegrond was, kan uit het niet aanmelden van eiser voor hervestiging niet worden afgeleid dat eiser kennelijk niet (meer) tot het gezin van referente behoorde. Uit het hervestigingsinterview blijkt bovendien dat referente verweerder direct heeft gevraagd waarom eiser niet met het gezin mee kan gaan naar Nederland. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank afbreuk aan verweerders standpunt.
4.3.
Ook het standpunt van verweerder dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn vertrek naar Libanon kan volgens de rechtbank geen stand houden. Referente heeft schriftelijk en ter zitting verklaard dat eiser sinds eind 2009 in militaire dienst zat, dat hij eind 2012 is gedeserteerd en toen contact heeft opgenomen met zijn ouders. Omdat het voor hem te gevaarlijk was naar het gezin terug te keren is besloten dat hij naar zijn nicht zou reizen in het grensgebied tussen Syrië en Libanon. In de zomer van 2013 is hij, ongeveer gelijktijdig met referente en de rest van het gezin, naar Libanon gereisd.
Het is juist dat in de bijlage bij de brief van 21 juli 2017 van Vluchtelingenwerk als antwoord op een vraag is opgenomen dat eiser eind 2012 naar Libanon is gevlucht. Daarmee is echter niet verklaard dat eiser eind 2012 ook Libanon is ingereisd. Er is dus niet zonder meer sprake van een wisselende verklaring. Bovendien is dat antwoord in het Nederlands opgesteld, vermoedelijk door een medewerker van Vluchtelingenwerk, en is niet te zeggen of en in hoeverre de verklaring volledig en correct is weergegeven. Zelfs als zou worden aangenomen dat eiser daarmee wisselend heeft verklaard dan is dat niet zo ernstig dat daarmee de overige verklaringen van eiser als ongeloofwaardig terzijde geschoven kunnen worden. Het is immers goed voorstelbaar dat er bij het vertalen en optekenen van verklaringen enige onduidelijkheid ontstaat over het feit dat eiser eind 2012 niet rechtstreeks naar Libanon is gereisd maar eerst enige maanden in het grensgebied heeft verbleven en vervolgens in de zomer van 2013 naar Libanon is doorgereisd. Voor zover al sprake is van een wisselende verklaring is die onvoldoende ernstig en relevant om het betoog van eiser dat hij feitelijk tot het gezin van referente behoort terzijde te schuiven. Het had veeleer op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek te verrichten en referente en de vader van eiser nader te horen.
Ten slotte acht de rechtbank bij de beoordeling van de verklaringen relevant dat eiser sinds eind 2009 in het Syrische leger diende en hij eind 2012 is gedeserteerd en ondergedoken. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder hiermee bekend was maar uit de motivering blijkt niet dat hij die omstandigheid heeft betrokken in zijn beoordeling van de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij steeds deel heeft uitgemaakt van het gezin.
De rechtbank is om de hiervoor genoemde redenen van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder had daarom ook niet mogen afzien van het horen.
4.4.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.5.
Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
4.6.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen door een aanvullend besluit te nemen met inachtneming van deze tussenuitspraak. Verweerder zal nader onderzoek moeten verrichten alvorens een aanvullend besluit te nemen. In dat besluit dient verweerder hetzij de ongegrondverklaring van het bezwaar alsnog deugdelijk te motiveren, hetzij de aanvraag alsnog in te willigen. Als verweerder de ongegrondverklaring in stand wil laten, zal hij referente moeten horen voordat hij het aanvullende besluit neemt.
4.7.
Als verweerder gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in de besluitvorming te herstellen, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken schriftelijk te reageren op de wijze waarop verweerder de gebreken heeft hersteld. In beginsel zal de rechtbank vervolgens het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken. In dat geval zal de rechtbank het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
4.8.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;
- verzoekt verweerder, indien hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L.F. de Leeuw, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 juli 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.