ECLI:NL:RBDHA:2019:1484
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser, een Eritrese nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 14 juni 2018 is genomen. De aanvraag was ingediend door de echtgenote van eiser, die op 19 juni 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had verkregen. De aanvraag tot mvv was echter pas op 17 juni 2016 ingediend, wat buiten de wettelijk vereiste termijn van drie maanden viel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de referente was om de aanvraag tijdig in te dienen, ongeacht eventuele verkeerde voorlichting van medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De rechtbank heeft ook opgemerkt dat alle vreemdelingen met een verblijfsvergunning asiel een folder ontvangen waarin de termijn voor het indienen van een nareisverzoek duidelijk wordt vermeld.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.