In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2019, is eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.P.R. Peeters, in beroep gegaan tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 5 januari 2019, hield in dat aan eiseres de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, wat automatisch ook een verzoek om schadevergoeding met zich meebracht. Op 9 januari 2019 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven.
Tijdens de zitting op 16 januari 2019 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond was. De rechtbank heeft op basis van artikel 106 van de Vreemdelingenwet de mogelijkheid om schadevergoeding toe te kennen aan eiseres, die in dit geval is vastgesteld op € 370,- voor de onrechtmatige bewaring gedurende vier dagen.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 512,- voor de rechtsbijstand. De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten voor het verschijnen ter zitting afgewezen, omdat verweerder voorafgaand aan de zitting al een schadevergoeding en proceskostenvergoeding had aangeboden. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en bekendgemaakt aan de partijen, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen één week na bekendmaking.