ECLI:NL:RBDHA:2019:14876
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2019 uitspraak gedaan over de onrechtmatige bewaring van een Algerijnse eiser, die op 3 juni 2019 in bewaring was gesteld. Eiser had aangegeven een asielaanvraag te willen indienen, maar tijdens de zitting op 17 juni 2019 en de voortzetting op 18 juni 2019 bleek dat zijn asielaanvraag, vastgelegd in document M35, niet in het dossier aanwezig was. Eiser was niet gehoord op zijn asielaanvraag, en verweerder kon niet aangeven wanneer dit zou plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, vooral gezien de geplande inbewaringstelling en de afspraken met Luxemburg over de overdracht van eiser. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, omdat verweerder niet had voldaan aan de verplichting om eiser tijdig te horen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.305,- aan eiser voor de onrechtmatige bewaring gedurende 16 dagen, en tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.280,-. De rechtbank benadrukte dat verweerder steeds voortvarend moet handelen, vooral in vreemdelingenzaken waar de rechten van de betrokkenen in het geding zijn. Deze uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend op 18 juni 2019, met de mogelijkheid voor eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.