ECLI:NL:RBDHA:2019:14876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
NL19.13032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2019 uitspraak gedaan over de onrechtmatige bewaring van een Algerijnse eiser, die op 3 juni 2019 in bewaring was gesteld. Eiser had aangegeven een asielaanvraag te willen indienen, maar tijdens de zitting op 17 juni 2019 en de voortzetting op 18 juni 2019 bleek dat zijn asielaanvraag, vastgelegd in document M35, niet in het dossier aanwezig was. Eiser was niet gehoord op zijn asielaanvraag, en verweerder kon niet aangeven wanneer dit zou plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, vooral gezien de geplande inbewaringstelling en de afspraken met Luxemburg over de overdracht van eiser. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, omdat verweerder niet had voldaan aan de verplichting om eiser tijdig te horen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.305,- aan eiser voor de onrechtmatige bewaring gedurende 16 dagen, en tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.280,-. De rechtbank benadrukte dat verweerder steeds voortvarend moet handelen, vooral in vreemdelingenzaken waar de rechten van de betrokkenen in het geding zijn. Deze uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend op 18 juni 2019, met de mogelijkheid voor eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13032

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer

van 18 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedag] 1996, van Algerijnse nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Zitting hebben:

Mr. S. van Lokven rechter
K. Postema griffier

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot het verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 17 juni 2019. Eiser is niet verschenen terwijl de rechtbank niet over een afstandsverklaring beschikt. De rechtbank heeft beide gemachtigden gehoord en vervolgens, in overleg met gemachtigden, bepaald dat op 18 juni 2019 de behandeling wordt voortgezet om eiser te horen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.305,-, te betalen door de griffier
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.280,-.

Overwegingen

De rechtbank stelt vast dat eiser op 3 juni 2019 in bewaring is gesteld en in het gehoor dat hieraan vooraf is gegaan heeft aangegeven een asielaanvraag in te willen dienen.
Eiser is op 17 juni 2019 niet verschenen ter zitting. Eiser heeft tijdens de voortzetting van de behandeling van het beroep op 18 juni 2019 verklaard dat hij wel al enige dagen in het detentiecentrum Schiphol is maar nog niet is gehoord op zijn asielaanvraag.
In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat eiser is gehoord, noch is deze informatie ter zitting door verweerder verstrekt, zodat de rechtbank moet concluderen dat ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting eiser niet is gehoord op zijn asielaanvraag. Hierbij merkt de rechtbank tevens op dat ook het document M35, de asielaanvraag, zich niet in het dossier bevindt.
De rechtbank acht deze handelwijze onvoldoende voortvarend.
Het vertrekgesprek dat op 5 juni 2019 heeft plaatsgevonden wordt door de rechtbank niet aangemerkt als uitzettingshandeling omdat eiser een asielaanvraag wilde indienen. In dit gesprek is enkel gevraagd of eiser nog steeds een aanvraag wilde indienen en is daarna aangegeven dat dit zou worden ingepland. Verweerder heeft op 17 juni 2019 aangegeven dat eiser op 14 juni 2019 naar Schiphol is gebracht. De rechtbank merkt ook het vervoeren naar een andere locatie om te worden gehoord niet aan als een daadwerkelijke handeling die moet worden betrokken bij de beoordeling naar de voortvarendheid. Op de vraag van de rechtbank wat de oorzaak is van het tijdsverloop tussen datum maatregel en datum zitting heeft verweerder aangegeven dat de werkdruk met zich brengt dat niet iedereen aanstonds kan worden gehoord en dat de planning door Schiphol wordt gemaakt.
De rechtbank overweegt dat dit geen omstandigheid is die tot de conclusie leidt dat niet onvoldoende voortvarend is gehandeld.
De inbewaringstelling van eiser is immers gepland. Nederland heeft in overleg met Luxemburg afgesproken wanneer eiser zou worden overgedragen. Op het moment dat deze afspraak tot overdracht werd gemaakt had verweerder zich moeten voorbereiden op de handelingen die moeten worden verricht als tot opleggen van de maatregel wordt overgegaan. Eiser was bovendien door zijn eerdere procedure in Nederland bekend bij de autoriteiten zodat na raadpleging van alle systemen kenbaar moet zijn geweest dat het leggen van een dublinclaim niet aan de orde kan zijn. Dit betekent dat kon voorbereid dat eiser ofwel een asielaanvraag zou indienen of dat de uitzetting ter hand zou moeten worden genomen. Niet valt in te zien derhalve dat na oplegging van de maatregel op 3 juni 2019 eiser op 18 juni 2019 nog steeds niet is gehoord op zijn asielaanvraag en volstrekt onduidelijk is waanneer dat wel zal geschieden. Verweerder moet steeds voortvarend handelen, zeker als het gaat om een geplande inbewaringstelling. In dit geval is hiervan in het geheel geen sprake zodat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is.
De andere gronden behoeven geen bespreking meer.
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 1 x € 105,- (verblijf politiecel) en 15 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.305,-.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is aldus in het openbaar gedaan en ondertekend op 18 juni 2019.
De rechtbank heeft er melding van gemaakt dat gedurende een week na verzending van dit proces-verbaal hoger beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak.
griffier rechter