ECLI:NL:RBDHA:2019:14883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
SGR - 19 _ 2878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verzuimboete wegens schending van de hoorplicht in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie waarbij eiser, vertegenwoordigd door B. de Jong LL.B., in beroep ging tegen een verzuimboete die hem was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoorplicht is geschonden, waardoor het beroep gegrond is verklaard en de uitspraak op bezwaar is vernietigd. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de verzuimboete terecht was opgelegd, en heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De zitting vond plaats op 1 oktober 2019, waar de gemachtigde van eiser aanwezig was en de inspecteur werd vertegenwoordigd door mr. [A] en mr. [B]. De rechtbank overwoog dat, hoewel de hoorplicht was geschonden, het in dit geval niet noodzakelijk was om de zaak terug te wijzen naar de inspecteur, omdat eiser geen prijs stelde op een nieuwe hoorzitting. De rechtbank heeft de inhoudelijke behandeling voortgezet en geconcludeerd dat de verzuimboete terecht was opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024 en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/2878

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

15 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: B. de Jong LL.B.),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 17 april 2019 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019.
De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast, zo ook verweerder erkent, dat de hoorplicht is geschonden. Het beroep van eiser is in zoverre gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. In beginsel moet de rechtbank dan met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen (de terugwijsregel). Hiervan kan worden afgeweken indien eiser niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vlg. Hoge Raad 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330). De rechtbank ziet niet in welke belangen van eiser gediend zouden zijn als de rechtbank verweerder zou opdragen eiser alsnog te horen en vervolgens opnieuw op het bezwaar te beslissen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser heeft verklaard geen prijs te stellen op een dergelijk terugwijzen. De rechtbank zal overgaan tot de inhoudelijke behandeling.
2 In geschil is of de verzuimboete terecht is opgelegd.
3 Eiser stelt dat hij geen rekening met een uiterste betaaltermijn heeft ontvangen, en derhalve ingevolge het bepaalde in artikel 4:84 Awb en § 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) niet in verzuim kan zijn. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10033).
4 De rechtbank overweegt het volgende.
5 Op grond van artikel 15 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB), en in afwijking van artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), moet de verschuldigde motorrijtuigenbelasting zijn betaald bij aanvang van het tijdvak.
6 De vraag of het verzenden van de rekening door de Belastingdienst kan worden gezien als een service, kan in het midden blijven. Verweerder heeft met het
“Rapport Datum Verzending”en de daarop ter zitting gegeven toelichting voldoende aannemelijk gemaakt dat de aan eiser verzonden rekening, met dagtekening 3 december 2018, deel uitmaakte van de partij documenten met RUNID N0316288, welke partij, na later te zijn samengevoegd met de partij met RUNID S0046881, op 29 november 2018 ter postbezorging is aangeboden.
7 Uit het hiervoor genoemde verzendrapport blijkt, gelet op de overgelegde schermprinten, voldoende dat de rekening is opgemaakt en wat de gegevens daarvan zijn. De aanpassing met pen in het verzendrapport betreft, gelet op de onderliggende stukken, een aanpassing van een kennelijke verschrijving.
8 De verzending van een stuk per post rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van dit stuk op het daarop vermelde adres, aangezien per post verzonden stukken in de regel op dat adres worden bezorgd. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld om redelijkerwijs te betwijfelen dat de rekening daadwerkelijk is ontvangen of aangeboden.
9 Tegen de hoogte van de verzuimboete heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. De rechtbank acht de boete, gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat sprake is van meer dan één verzuim, passend en geboden. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld of waarin de rechtbank aanleiding ziet tot matiging van de boete.
10 Daar eiser in bezwaar ten onrechte niet is gehoord, is het beroep gegrond verklaard en is de uitspraak op bezwaar vernietigd. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt evenwel dat verweerder terecht de boete heeft opgelegd. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven.
11 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Vijverberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.