ECLI:NL:RBDHA:2019:1537
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Egyptische nationaliteit, had op 26 september 2018 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de Dublinverordening, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder op 29 januari 2018 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming ingediend.
Tijdens de zitting op 22 januari 2019 is eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 13 december 2018 met onbekende bestemming is vertrokken uit het asielzoekerscentrum. De gemachtigde van eiser kon geen informatie geven over de verblijfplaats van eiser en bevestigde dat het laatste contact met eiser in november 2018 had plaatsgevonden.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen of eiser nog procesbelang had bij het beroep. Gezien het feit dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en er geen contact meer is geweest, concludeerde de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op asielrechtelijke bescherming in Nederland. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.