ECLI:NL:RBDHA:2019:163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2019
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de Ziektewet-uitkering van een fulltime chauffeur na medische beoordeling en bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiser, een fulltime chauffeur. Eiser had zich op 30 januari 2012 ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten, waaronder schouder- en armklachten. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd eiser in 2014 als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat leidde tot de weigering van zijn WIA-uitkering. Eiser ontving vervolgens een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en meldde zich opnieuw ziek in 2015. Na verschillende medische beoordelingen en besluiten, werd op 27 oktober 2017 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten om de ZW-uitkering van eiser per 30 oktober 2017 in te trekken.

Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b op basis van medisch onderzoek concludeerde dat eiser geschikt was voor de functie van teeltmedewerker plantenkwekerij. Eiser voerde aan dat de verzekeringsarts niet voldoende rekening had gehouden met zijn klachten na een verkeersongeval en dat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen objectieve medische gegevens waren die de klachten van eiser onderbouwden en dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de intrekking van de ZW-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/3238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.W. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 30 oktober 2017 ingetrokken.
Bij besluit van 15 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was als fulltime chauffeur werkzaam. Op 30 januari 2012 heeft eiser zich vanwege lichamelijke klachten, te weten schouder- en armklachten en nekklachten, ziek gemeld.
1.2
In het kader van de aanvraag van eiser om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. In verband hiermee is eiser bij besluit van 21 mei 2014 voor de passende functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code: 111180), snackbereider (handmatig) (SBC-code: 111071), productiemedewerker metaal en elektro-industrie, machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk), (SBC-code: 264122) samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code: 267050) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code: 111010) geschikt geacht en is aan hem per
27 januari 2014 een uitkering ingevolge de Wet WIA geweigerd op de grond dat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Tegen het besluit van 21 mei 2014 heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
1.3
Hierna is aan eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 4 juni 2015 heeft eiser zich vanuit de WW opnieuw ziek gemeld vanwege overwegend linker hand- en armklachten, terwijl hij nog beperkt is aan de rechter arm en hand. Vervolgens is eiser bij besluit van 5 oktober 2015 per 7 oktober 2015 weer geschikt geacht voor de onder 1.2. genoemde functies. Het hiertegen door hem gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 januari 2016 gegrond verklaard. Naar aanleiding hiervan is eiser per
7 oktober 2015 alsnog arbeidsongeschikt geacht.
1.4
In het kader van de zogeheten Eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWb) heeft op
13 juni 2016 een medisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij eiser per 13 juni 2016 weer voor de onder 1.2 genoemde functies geschikt is geacht. Dienovereenkomstig is bij besluit van 9 juni 2016 beslist. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt, zodat ook dit besluit in rechte vaststaat.
1.5
Daarna heeft eiser zich op 19 juli 2016 opnieuw ziek gemeld met dezelfde klachten. Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiser bij besluit van 28 september 2016 per 19 juli 2016 beëindigd. Bij besluit van 29 december 2016 heeft verweerder het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld (zaaknummer SGR 17/948). Bij uitspraak van 9 november 2018 heeft deze rechtbank dat beroep gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het besluit van
29 december 2016 in stand gelaten.
1.6
Op 6 september 2017 heeft eiser zich wederom ziekgemeld naar aanleiding van een verkeersongeval.
1.7
Op 27 oktober 2017 heeft een medische beoordeling plaatsgevonden.
1.8
Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers ZW-uitkering vanaf 30 oktober 2017 ingetrokken.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit is overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) de geschiktheid van eiser voor de functie van teeltmedewerker plantenkwekerij (SBC-code 111010) in zijn rapport van 16 februari 2018 heeft toegelicht. De verzekeringsarts b&b is van mening dat eiser vanaf 30 oktober 2017 in staat was deze functie te verrichten, aldus verweerder.
3. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts b&b niet zondermeer naar het rapport van de deskundige, dat in de procedure met zaaknummer SGR 17/948 is uitgebracht, kan verwijzen, omdat de deskundige zich niet over de klachten ten gevolge van het auto-ongeluk op 28 juli 2017 heeft uitgelaten. Eiser heeft een medisch advies van verzekeringsarts-neurochirug (n.p.) L.H.W. Sabel van 17 september 2018 overgelegd, waarin op de gevolgen van dit ongeval ten tijde in geding wordt ingegaan. Verder voert eiser aan dat de verzekeringsartsen hadden moeten beseffen dat eisers klachten passen bij een whiplashtrauma. Dat dit niet is gebeurd, en dat daarom ook geen acht is geslagen op het voor die situatie opgestelde protocol, acht eiser onzorgvuldig. Daarom verzoekt eiser om een deskundige te benoemen. Gezien zijn klachten hadden volgens eiser op de datum in geding meer beperkingen aangenomen moeten worden. Verder kan volgens eiser niet worden uitgegaan van de geduide functie teeltmedewerker plantenkwekerij met historisatiedatum 9 juni 2015, omdat die functie op 27 oktober 2017 ouder dan 24 maanden was. Voor de functie teeltmedewerker plantenkwekerij met latere actualisatiedatum (9 juni 2015) acht eiser zich niet geschikt vanwege onder meer de repeterende bewegingen die daarbij voorkomen. Bovendien heeft verweerder die functie in de procedure met zaaknummer SGR 17/948 niet langer gehandhaafd. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom eiser in de thans voorliggende zaak op de datum in geding daarvoor wel geschikt zou zijn, aldus eiser.
4.1
Artikel 19aa, eerste lid, van de ZW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht heeft op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt dat indien de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, hij recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
4.2
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 22 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1225) overwogen dat een EZWb in zijn uitwerking dezelfde effecten heeft als een WAO- of WIA-beoordeling. Allereerst wordt beoordeeld of betrokkene nog geschikt is voor zijn eigen, laatstelijk verrichte, werk. Als dat niet het geval is wordt, zoveel mogelijk aansluitend bij de huidige (uitvoerings)systematiek van de Wet WIA, aan de hand van geschikte functies vastgesteld of betrokkene beschikt over een voldoende resterende verdiencapaciteit. Voorts heeft de CRvB in die uitspraak overwogen dat het voor de hand ligt en acceptabel is om bij een ziekmelding na een EZWb een gelijke uitzondering aan te nemen op de vaste rechtspraak van de Raad dat onder “zijn arbeid” wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. De maatstaf die geldt bij een ziekmelding na een EZWb, als betrokkene niet in enig werk heeft hervat, is gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies, aldus de CRvB.
5.1
De primaire verzekeringsarts heeft op 27 oktober 2017 zowel lichamelijk als psychisch onderzoek bij eiser verricht en aan de hand van haar bevindingen geconcludeerd dat de beperkingen die bij onderzoek kunnen worden vastgesteld dusdanig zijn dat er geen medisch objectiveerbare belemmering bestaat om het eerder geduide aangepaste werk te verrichten. Deze verzekeringsarts beschikte over medische informatie van de huisarts van
28 september 2017 en heeft deze informatie kenbaar betrokken bij haar beoordeling.
5.2
In de procedure met zaaknummer SGR 17/948 heeft de verzekeringsarts b&b op
14 februari 2018 rapport uitgebracht en naar aanleiding van de door de rechtbank in die procedure geraadpleegde deskundige de eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten aanzien van 8 aspecten aangepast. Dit heeft geresulteerd in de FML van
15 februari 2018, die vanaf 16 juli 2016 geldig is.
5.3
De verzekeringsarts b&b heeft in de onderhavige procedure op 14 maart 2018 rapport uitgebracht, waarin hij heeft aangegeven dat de bevindingen van de door de rechtbank in de procedure met zaaknummer SGR 17/948 geraadpleegde deskundige ook voor deze bezwaarprocedure kunnen worden gebruikt, omdat de deskundige eiser een week na de thans geldende datum in geding beoordeelde. Op grond van de bevindingen van de deskundige is een aantal eerder geduide functies vervallen en resteert uitsluitend de functie teeltmedewerker plantenkwekerij. Gelet op de bevindingen van de deskundige bij lichamelijk onderzoek en de door haar besproken informatie van derden, acht de verzekeringsarts b&b de schouderfunctie voldoende om eiser ook per 30 oktober 2017 geschikt te achten voor die functie. Volgens de verzekeringsarts b&b is er daarmee voldoende basis om geschiktheid voor zijn arbeid aan te nemen. Dat daarbij in bezwaar geen nader lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door de verzekeringsarts b&b acht de rechtbank, gezien het medisch onderzoek dat de deskundige heeft verricht, niet onzorgvuldig. Aangezien eiser wel is onderzocht door de primaire verzekeringsarts, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
5.4
De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van deze rechtbank van 9 november 2018 is overwogen dat de arbeidsdeskundige b&b in het rapport van 16 februari 2018 heeft geconcludeerd dat alleen de functie van medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) resteert die als geschikt voor eiser wordt geacht. Als bijlage bij dat rapport is gevoegd de functiebeoordeling van deze functie met het functienummer: 0123.0003.002 met de actualisatiedatum 9 juni 2015. Verder is in die uitspraak overwogen dat, gelet op de conclusie in het rapport van 25 juli 2018 van de arbeidsdeskundige b&b, wordt vastgesteld dat verweerder zijn standpunt dat de hiervoor genoemde functie van medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code: 1111010) met de actualisatiedatum 9 juni 2015 voor eiser geschikt is, niet handhaaft. Anders dan in de eerdere arbeidsdeskundige rapportage is aangenomen, moet volgens de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 25 juli 2018 voor de beoordeling of in het geval van eiser sprake is van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ZW worden uitgegaan van de functie van teeltmedewerker plantenkwekerij met de actualisatiedatum 21 november 2013 . In deze functie is geen sprake van het uitvoeren van werkzaamheden met een tractor of het verrichten van handmatige werkzaamheden, zoals schoffelen.
5.5
Verweerder heeft zich in de thans aan de orde zijnde procedure op het standpunt gesteld dat ter beantwoording van de vraag of in het geval van eiser sprake is van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ZW vanaf 30 oktober 2017 moet worden uitgegaan van deze zelfde functie van teeltmedewerker plantenkwekerij met de actualisatiedatum 21 november 2013.
5.6
Gelet op de onder 4.2 genoemde uitspraak van de CRvB is naar het oordeel van de rechtbank in de thans aan de orde zijnde procedure inderdaad slechts de medische geschiktheid van eiser voor de functie teeltmedewerker plantenkwekerij met de actualisatiedatum 21 november 2013 aan de orde, zoals door verweerder bepleit, en niet de arbeidskundige component. De in het besluit van 21 mei 2014 vastgestelde functies hebben in deze procedure immers te gelden als gangbare arbeid, waarbij inherent aan het systeem van arbeidsgeschiktheidsbeoordeling is dat arbeidskundige onderdelen van die functies thans niet meer ter beoordeling voor kunnen liggen. Inzake de medische beoordeling van deze functie stelt de rechtbank vast dat dat eiser tegenover het standpunt van verweerder bij herhaling heeft aangegeven ten gevolge van zijn klachten niet te kunnen werken. Een klacht kan echter op grond van de wet- en regelgeving pas mee worden genomen indien zij kan worden vertaald in een beperking die (voldoende) steun vindt in objectieve medische gegevens.
5.7
De rechtbank is met verweerder van mening dat deze steun in objectieve medische gegevens ontbreekt, waardoor het aannemen van meer beperkingen dan door de verzekeringsarts b&b aangegeven in de FML van 15 februari 2018 niet kan worden gerechtvaardigd. Zowel de primaire verzekeringsarts als de door de rechtbank in de procedure met zaaknummer SGR 17/948 benoemde deskundige hebben eiser immers rond de datum in geding medisch onderzocht. Van belang daarbij is dat uit informatie van de huisarts is gebleken dat het auto-ongeval eind juli 2017 niet tot specifieke afwijkingen heeft geleid. Uit het medisch journaal van de huisarts blijkt verder dat de klachten van eiser aan zijn nek en rug, die ten gevolge van het auto-ongeval waren ontstaan, eind augustus 2017 iets waren verbeterd. Voorts is van belang dat de primaire verzekeringsarts ten tijde van haar onderzoek spierklachten heeft vastgesteld die niet leiden tot toegenomen beperkingen. Verder is relevant dat eiser ten tijde van het onderzoek door de deskundige in de eerdere procedure uitsluitend melding heeft gemaakt van schouderklachten en niet meer van nek- en rugklachten. Uit het medisch advies van verzekeringsarts-neurochirurg Sabel van 17 september 2018, dat in het kader van een letselschadezaak is opgesteld, blijkt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat meer beperkingen aangenomen moesten worden, omdat ook volgens hem geen sprake is van objectief letsel na het ongeval op 27 juli 2017. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om te veronderstellen dat bij eiser ten tijde van de datum in geding sprake was van whiplash-klachten waardoor toen meer beperkingen zouden bestaan dan door de verzekeringsartsen aangenomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de conclusie van de verzekeringsarts b&b omtrent eisers beperkingen in zijn rapport van 14 maart 2018 voor onjuist te houden.
5.8
Zonder afbreuk te doen aan de klachten van eiser en de invloed die eiser hiervan in zijn dagelijks leven ervaart, betekent het vorenstaande dat eiser naar het oordeel van de rechtbank tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop verweerder zich baseert, geen onderbouwd medisch oordeel heeft gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Gezien het voorgaande onderschrijft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit.
De rechtbank acht zich dan ook voldoende voorgelicht en ziet daarom geen reden een deskundige te benoemen.
5.9
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de eerder geduide functie teeltmedewerker plantenkwekerij met de actualisatiedatum 21 november 2013 en historisatiedatum 9 juni 2015 vanaf 30 oktober 2017, waarmee eiser in staat is meer dan 65% van het voor hem geldende maatmanloon te verdienen.
5.1
Hetgeen eiser overigens nog naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden.
6. Het vorenstaande betekent dat verweerder terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van eiser met ingang van 30 oktober 2017 heeft ingetrokken.
7. Het beroep is dan ook ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.