ECLI:NL:RBDHA:2019:1824
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, bestaande uit een Syrisch gezin, hebben een aanvraag ingediend voor een mvv met het verblijfsdoel 'familie en gezin'. De aanvraag werd op 5 februari 2018 afgewezen, waarna het bezwaar door de staatssecretaris op 15 augustus 2018 ongegrond werd verklaard. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 17 januari 2019 hebben de eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hun standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent, een meerderjarige zoon van de eisers, in Nederland verblijft en een verblijfsvergunning asiel heeft. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers beoordeeld, die stelden dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen en de referent, wat zou leiden tot een beschermenswaardig gezinsleven volgens artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een dergelijke afhankelijkheid. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de eisers medische klachten hebben, zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij zonder de referent niet zelfstandig kunnen functioneren. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen en geconcludeerd dat de eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en de afwijzing van de mvv terecht geacht.