ECLI:NL:RBDHA:2019:1892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
NL18.24702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die eerder asiel had aangevraagd in Nederland en België. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling op zitting behandeld en het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verantwoordelijkheid van België voor de behandeling van zijn asielaanvraag is komen te vervallen. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd in België en is op 28 november 2017 aan de Belgische autoriteiten overgedragen. Eiser heeft opnieuw asiel aangevraagd in Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van stelselmatige en structurele discriminatie in België. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd en dat hij de bescherming van de Belgische autoriteiten had kunnen inroepen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier S.A.K. Kurvink, en is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24702
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is, samen met de zaak met nummer NL18.24703, op de zitting van 7 februari 2019 besproken. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft eerder, op 23 mei 2017, asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 25 juli 2017 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening [1] omdat hij eerder in België asiel heeft aangevraagd. Dit besluit is in rechte komen vast te staan [2] . Op 28 november is eiser overgedragen aan de Belgische autoriteiten. Op 11 juli 2018 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd in Nederland. Bij het bestreden besluit is deze aanvraag wederom niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verantwoordelijkheid van België voor de behandeling van zijn asielaanvraag inmiddels is komen te vervallen.
3. In het algemeen dient te worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet langer kan. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat sprake was van stelselmatige en structurele discriminatie. Ook werd hem onvoldoende bescherming geboden door de Belgische autoriteiten. Eiser voert aan dat, nu hij geen vertrouwen heeft in de autoriteiten in België, niet van hem gevergd kan worden zich tot de hogere autoriteiten te wenden.
4. Vastgesteld wordt dat eiser zijn verklaringen over stelselmatige en structurele discriminatie niet heeft onderbouwd. Eiser heeft België op de dag van zijn overdracht op 28 november 2017 naar eigen zeggen [3] direct weer verlaten. Ook heeft eiser tijdens zijn gehoor alleen verklaard de asielprocedure liever in Nederland te willen doorlopen omdat het klimaat hem beter past dan dat van België, gelet op zijn allergie, en dat er mensen in België waren die tegen zijn huwelijk waren met een Tsjetsjeense vrouw [4] . Reeds bij het eerdere afwijzend besluit is gezegd dat eiser, indien nodig, de bescherming van de Belgische autoriteiten had kunnen inroepen. De stelling dat deze hem onvoldoende bescherming is geboden, is in het geheel niet onderbouwd. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat in België sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Het beroep op de humanitaire clausule kan geen doel treffen omdat eiser daartoe dezelfde feiten en omstandigheden heeft aangevoerd [5] .
5. De slotsom is dat verweerder niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de
asielaanvraag van eiser, en dat hij de verantwoordelijkheid daarvoor ook niet aan zich heeft
hoeven trekken met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier, op 7 februari 2019.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 17 augustus 2017, kenmerk NL17.5813, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraak van 13 september 2017, 201706871/1/V3.
3.Verslag gehoor 16 juli 2018, pagina 5.
4.Verslag gehoor 16 juli 2018, pagina 6.
5.In die zin ook: uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.