ECLI:NL:RBDHA:2019:2024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
C/09/541135 / HA ZA 17-1078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van in beslag genomen groeimiddel en schadevergoeding voor onrechtmatige inbeslagname

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vorderden eisers, [eiser sub 1] en [BV I], een schadevergoeding van de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatige inbeslagname en vernietiging van een partij groeimiddel (aloë vera). De zaak begon met een politieonderzoek op 9 oktober 2014, waarbij de politie een hennepkwekerij en 28.630 liter groeimiddel aantrof in een loods die door [BV I] werd gehuurd. [eiser sub 1] werd diezelfde dag aangehouden en de partij groeimiddel werd in beslag genomen en vernietigd. De rechtbank Oost-Brabant had eerder bepaald dat de partij aan [eiser sub 1] moest worden teruggegeven, maar dit was niet mogelijk omdat het groeimiddel al vernietigd was. De eisers stelden dat de Staat de waarde van de vernietigde partij moest vergoeden, wat leidde tot een geschil over de rechtmatigheid van de inbeslagname en de waarde van het vernietigde goed.

De rechtbank oordeelde dat de inbeslagname rechtmatig was, omdat er een geldige machtiging tot vernietiging was afgegeven. De rechtbank concludeerde echter dat de Staat onvoldoende had onderbouwd waarom de partij aloë vera niet op een openbare veiling had kunnen worden verkocht, en dat er voldoende bewijs was dat er interesse bestond voor de verkoop van het product. De rechtbank schatte de redelijk te verwachten verkoopopbrengst op € 55.112,75, en veroordeelde de Staat tot betaling van dit bedrag aan [eiser sub 1], vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast werden buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan [eiser sub 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/541135 / HA ZA 17-1078
Vonnis van 6 maart 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

2.
[BV I]te [plaats 2],
eisers,
advocaat mr. G.A. Verstijnen te Oss,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [BV I] en de Staat genoemd worden genoemd. Eisers worden gezamenlijk aangeduid als [eiser sub 1 c.s.] (mannelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 oktober 2017 met de producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 6;
  • het tussenvonnis van 14 maart 2018 waarin een comparitie na antwoord is bevolen;
  • de brief van 26 juni 2018 aan de zijde van [eiser sub 1 c.s.] met de producties 10 tot en met 16;
  • de brief van 9 juli 2018 aan de zijde van de Staat met de productie 7; en
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 juli 2018.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [eiser sub 1 c.s.] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door toezending van een brief van 20 juli 2018 met een aantal opmerkingen. Deze brief is aan het procesdossier toegevoegd en de het proces-verbaal wordt gelezen met inachtneming van deze opmerkingen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[BV I] drijft een onderneming in de im- en export van meststoffen. [eiser sub 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV I].
2.2.
[BV I] heeft een loods gehuurd aan de [adres] (hierna: de Loods). Een deel van de Loods is onderverhuurd aan een derde.
2.3.
Op 9 oktober 2014 hebben agenten van de politie Oost-Brabant een onderzoek ingesteld in de Loods. Bij dit onderzoek zijn een inwerking zijnde hennepkwekerij en 28.630 liter groeimiddel van het merk TRIplus met het opschrift “Liquid Organic Fertilizer ALOEVERA Based” (hierna: de Partij Aloë Vera) aangetroffen.
2.4.
[eiser sub 1] is nog dezelfde dag aangehouden wegens verdenking van de overtreding van de Opiumwet.
2.5.
De hennepkwekerij is ontmanteld en ontruimd. Tevens heeft de politie nog dezelfde dag de Partij Aloë Vera laten afvoeren en afgegeven aan de dienst Domeinen die de Partij Aloë Vera vervolgens op 14 oktober 2014 heeft vernietigd.
2.6.
Op 17 oktober 2014 heeft [eiser sub 1] op de voet van artikel 552a Sv de rechtbank Oost-Brabant onder meer verzocht om teruggave van de Partij Aloë Vera. De rechtbank heeft het klaagschrift bij beschikking van 12 december 2014 gegrond verklaard en de teruggave van de groeimiddelen aan [eiser sub 1] gelast. Tegen deze beschikking zijn geen rechtsmiddelen ingesteld.
2.7.
De strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant heeft [eiser sub 1] bij vonnis van 16 mei 2017 vrijgesproken van de verdenking van betrokkenheid bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1 c.s.] vordert samengevat - veroordeling van de Staat tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 143.150 te vermeerderen met rente en kosten. Aan deze vordering heeft [eiser sub 1 c.s.] ten grondslag gelegd dat sprake is van een onrechtmatige inbeslagneming en vernietiging. De Staat dient de waarde van de vernietigde Partij Aloë Vera te vergoeden.
3.2.
De Staat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtmatigheid inbeslagname

4.1.
In onderhavige procedure gaat het om de vraag of de Staat gehouden is een vergoeding te betalen voor de vernietigde Partij Aloë Vera. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van die vraag, zal zij eerst de stelling van [eiser sub 1 c.s.] dat geen sprake is van een rechtmatige inbeslagname beoordelen.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of sprake is van een rechtmatige inbeslagname en vernietiging, nu, volgens [eiser sub 1 c.s.], een schriftelijke machtiging tot vernietiging ontbreekt en zijn schadevordering niet op basis van artikel 119 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) beoordeeld dient te worden, maar aan de hand van de regels van onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW)). De Staat heeft aangevoerd dat wel sprake is van een rechtmatige vernietiging.
4.3.
Artikel 117 Sv bevat een regeling voor de machtiging tot vernietiging van inbeslaggenomen goederen. De rechtbank is van oordeel dat de ‘ruimlijst hennep’, die door de Staat als productie 7 in het geding gebracht is, moet worden aangemerkt als een machtiging tot vernietiging als bedoeld in artikel 117 lid 1 Sv. Niet in geschil is dat deze ruimlijst door een officier van justitie is ondertekend. Op de ruimlijst is voorts met blauwe pen, geschreven: ‘2 trailers met totaal 28.630 LTR Totaal 62 pallets’. De Staat heeft ter zitting voldoende toegelicht dat door de toevoeging ‘mee’ in de kolom ‘BESLUIT’, de Partij Aloë Vera niet ter plaatse vernietigd is, maar in opdracht van de officier van justitie is meegenomen en ter vernietiging is overgedragen aan de dienst Domeinen. Derhalve is voldaan aan de eisen van artikel 117 lid 1 Sv en ligt aan de vernietiging een geldige machtiging ten grondslag.
4.4.
[eiser sub 1 c.s.] heeft er nog op gewezen dat in strijd gehandeld is met artikel 14 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen. In dit artikel is bepaald dat alvorens tot vernietiging wordt overgegaan de prijs geschat wordt die het betrokken voorwerp zou hebben opgeleverd bij verkoop. De dienst Domeinen heeft verzuimd een dergelijke schatting te maken, aldus [eiser sub 1 c.s.] Ook heeft de Staat, in de visie van [eiser sub 1 c.s.], in strijd met het vernietigingsprotocol gehandeld en verzuimd om daarin inzage te geven. Daargelaten dat [eiser sub 1 c.s.] geen rechtsgevolgen verbonden heeft aan het door hem gestelde verzuim, overweegt de rechtbank dat dit verzuim, zonder nadere omstandigheden, niet tot gevolg kan hebben dat de inbeslagname en vernietiging onrechtmatig zijn. Wel kan een schending van deze verplichtingen met zich meebrengen dat, in het geval de waarde van de vernietigde voorwerpen vanwege de vernietiging achteraf niet meer goed kan worden bepaald, dit voor rekening en risico van de Staat moet blijven. In onderhavige procedure is echter gesteld noch gebleken dat als gevolg van de vernietiging de mogelijkheden voor een goede waardebepaling van de Partij Aloë Vera belemmerd zijn.
Beoordelingskader vergoeding vernietigde voorwerpen
4.5.
De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 12 december 2014 bepaald dat de Partij Aloë Vera aan [eiser sub 1] moet worden teruggegeven. De dienst Domeinen heeft niet aan deze last tot teruggave kunnen voldoen omdat de Partij Aloë Vera vernietigd is. In artikel 119 lid 2 Sv is bepaald dat in zo’n geval de bewaarder overgaat ‘
tot uitbetaling van de prijs die het voorwerp bij verkoop door de bewaarder heeft opgebracht of redelijkerwijs zou hebben opgebracht.’ De rechtbank zal moeten beoordelen wat de verkoop van de Partij Aloë Vera zou hebben opgebracht. Voor de beoordeling van deze verkoopopbrengst gelden de volgende uitgangspunten.
4.6.
Bij de waardebepaling gaat het niet om de vervangingswaarde van het inbeslaggenomen voorwerp in het economisch verkeer, maar om de opbrengst die bij verkoop door de dienst Domeinen redelijkerwijs had kunnen worden gerealiseerd (HR 2 september 2003,
NJ2003/662). Onbetwist is dat de dienst Domeinen voor de verkoop van inbeslaggenomen voorwerpen maandelijks een veiling organiseert. Van de dienst Domeinen kan niet te worden verlangd dat hij zelf actief op zoek gaat naar potentiële kopers of dat hij inbeslaggenomen voorwerpen buiten de maandelijkse veiling onderhands te koop aanbiedt. Verder kan van de dienst Domeinen niet verlangd te worden dat hij extra kosten maakt om een hogere verkoopopbrengst te realiseren.
4.7.
[eiser sub 1 c.s.] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat hij de Partij Aloë Vera heeft ingekocht voor een prijs van € 3,85 per liter en dat ten tijde van de inbeslagname aloë vera verhandeld werd voor een literprijs tussen € 4,00 en € 7,00 exclusief btw. De rechtbank is van oordeel dat deze marktprijs niet ten grondslag kan liggen de hoogte van de aan [eiser sub 1 c.s.] uit te keren vergoeding, nu enkel de bij een door de dienst Domeinen te organiseren openbare veiling te realiseren opbrengst voor vergoeding in aanmerking komt.
4.8.
De Staat heeft aangevoerd dat de Partij Aloë Vera niet op een openbare veiling had mogen worden verkocht, omdat de flessen waarin de Partij Aloë Vera verpakt was voorzien was van een etiket met de tekst ‘
organic’, hetgeen biologisch betekent. Ten tijde van de vernietiging was aloë vera nog niet als biologisch groeimiddel gecertificeerd. Dit laatste betekent dat de Partij Aloë Vera niet is toegelaten als product dat in de biologische landbouw gebruikt mag worden en derhalve niet als zodanig verkocht mag worden, ook niet via een openbare veiling. Nu geen (veiling)verkoop mogelijk is, dient de waarde van de Partij Aloë Vera op nihil gesteld te worden, aldus de Staat.
Verkoopopbrengst biologische aloë vera
4.9.
Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat het predicaat ‘
organic’op de etiketten moet worden uitgelegd als ‘biologisch’. Dit is de meest gangbare vertaling en voor de door [eiser sub 1 c.s.] bepleite uitleg, namelijk dat de Partij Aloë Vera organisch, lees: een niet bewerkt, product is, bestaat onvoldoende steun. Dit geldt te meer nu de door [eiser sub 1 c.s.] bepleite uitleg ook niet goed te rijmen valt met de door hemzelf ingediende aanvraag voor een certificering als biologisch product – een zogenaamd Skal-certificaat – welk certificaat later ook verleend is.
4.10.
Niet in geschil is dat ten tijde van de vernietiging voor de Partij Aloë Vera nog geen Skal-certificaat verleend was. De Partij Aloë Vera had derhalve niet als biologisch product verkocht mogen worden in Nederland. [eiser sub 1 c.s.] heeft onvoldoende toegelicht, mede in het licht van artikel 23 lid 1 van de Verordening (EG) Nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007, inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en de Verordening (EG) Nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van de Verordening (EG) nr. 834/2007 (hierna: de Verordeningen), waarom de gecertificeerde aloë vera met het predicaat ‘biologisch’ verkocht zou kunnen worden. Verder laat de rechtbank nog meewegen, zoals ook door de Staat bepleit, dat de dienst Domeinen niet verplicht was een eigen certificering aan te vragen voor de Partij Aloë Vera, en in dat kader kosten te maken, om zo de Partij Aloë Vera als een biologisch product te kunnen verkopen. Dit betekent dat de dienst Domeinen de Partij Aloë Vera niet op een openbare veiling als een biologisch product te koop had kunnen aanbieden. De Partij Aloë Vera heeft als zodanig geen verkoopwaarde.
Verkoopopbrengst niet-biologische aloë vera
4.11.
Onbetwist is dat aloë vera als regulier, niet-biologisch groeimiddel verkocht mocht worden in Nederland ten tijde van de vernietiging. De Partij Aloë Vera had derhalve als niet-biologische groeimiddel wel een significante verkoopwaarde. Dit geldt te meer nu de Staat niet betwist heeft dat aloë vera in het buitenland wel als biologisch groeimiddel – tegen een hogere prijs – verkocht mocht worden. De Staat heeft onvoldoende toegelicht waarom de dienst Domeinen de Partij Aloë Vera niet met bepaalde restricties of met de toevoeging dat geen Skal-certificering verleend is en derhalve niet als ‘biologisch’ product in Nederland verkocht had mogen worden, op de veiling had kunnen aanbieden. De Staat heeft onvoldoende onderbouwd of een dergelijke wijze van aanbieden in strijd is met de Verordeningen en derhalve geen veilingverkoop had kunnen plaatsvinden. [eiser sub 1 c.s.] heeft voldoende toegelicht dat in de markt interesse bestond voor koop van de Partij Aloë Vera, bijvoorbeeld bij de importeur van wie [eiser sub 1] de Partij Aloë Vera gekocht heeft. De rechtbank concludeert dan ook dat voldoende is komen vast te staan dat de Partij Aloë Vera op een openbare veiling een verkoopopbrengst had kunnen opleveren.
4.12.
De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van de Staat dat [eiser sub 1] in zijn verhoren bij de politie verklaard heeft dat de Partij Aloë Vera niet verkocht mag worden in Nederland en om die reden er vanuit mocht gaan dat de Partij Aloë Vera geen verkoopopbrengst had kunnen opleveren. Gesteld noch gebleken is dat deze verklaringen een rol gespeeld hebben bij de beslissing om af te zien van een openbare verkoop of vernietiging van de Partij Aloë Vera. De rechtbank is van oordeel dat ook van eigen schuld geen sprake is, althans dat geen verband bestaat tussen de verklaringen van [eiser sub 1] en het handelen van de dienst Domeinen.
Redelijk te verwachten opbrengst
4.13.
Nu geen feitelijke veilingverkoop heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank voor het vaststellen van de redelijk te verwachten veilingopbrengst gebruik moeten maken van haar schattingsbevoegdheid. Hierbij hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten:
  • i) Het is een algemene ervaringsregel dat een openbare veilingverkoop tot een lagere koopprijs leidt dan een verkoop in de vrije markt.
  • ii) Voor de waardebepaling van de Partij Aloë Vera zal aansluiting gezocht moeten worden bij de prijs van niet-biologische aloë vera.
  • iii) De dienst Domeinen richt zich op de Nederlandse markt. [eiser sub 1 c.s.] heeft aangevoerd dat aloë vera in Nederland een relatief onbekend groeimiddel is. Dit maakt dat het aantal potentiële kopers, en daarmee de verkoopopbrengst, beperkt zal zijn.
  • iv) De omstandigheid dat de flessen voorzien zijn een etiket met daarop het predicaat ‘
4.14.
De hiervoor genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien maken dat naar het oordeel van de rechtbank de redelijkerwijs te verwachten verkoopopbrengst via een openbare veiling leidt tot een prijs die vijftig procent lager is dan inkoopprijs die [eiser sub 1] betaald heeft. Dit maakt dat aan hoofdsom toewijsbaar is een bedrag van (28.630 x € 3,85 x 0,50 =)
€ 55.112,75.
4.15.
[eiser sub 1 c.s.] heeft nog bepleit dat een vernietiging zonder toekenning van een vergoeding in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Nu de rechtbank de stellingen van [eiser sub 1 c.s.] zo begrijpt dat deze slechts zien op de situatie dat in het geheel geen vergoeding wordt toegekend, zal de rechtbank deze stellingen verder onbesproken laten.
Eigendom
4.16.
De rechtbank begrijpt dat [eiser sub 1 c.s.] zich op het primaire standpunt stelt dat [eiser sub 1] eigenaar is van de Partij Aloë Vera. De Staat heeft hierop aangevoerd dat [eiser sub 1 c.s.] niet duidelijk gemaakt heeft wie eigenaar is van de Partij Aloë Vera en dat de vordering om deze reden moet worden afgewezen. Tegen de achtergrond dat de inbeslagname onder [eiser sub 1] heeft plaatsgevonden, de rechtbank Oost-Brabant teruggave van de Partij Aloë Vera aan [eiser sub 1] heeft gelast en ook de Staat in 4.10 van zijn conclusie van antwoord aangevoerd heeft dat [eiser sub 1] als eigenaar van de Partij Aloë Vera bij de politie verklaringen heeft afgelegd over de verkoopbaarheid van deze partij, heeft de Staat zijn verweer onvoldoende onderbouwd. De rechtbank volgt [eiser sub 1 c.s.] in zijn primaire standpunt, zodat de vordering van [eiser sub 1] toewijsbaar is en die van [BV I] afgewezen dient te worden.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.17.
[eiser sub 1] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eiser sub 1] door overlegging van de sommatiebrieven van 2 augustus 2016, 6 september 2016 en 6 januari 2017 voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Voor het bepalen van de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten zal de rechtbank de toewijsbare hoofdsom als uitgangspunt nemen, zodat een bedrag van
€ 1.326,13(€ 875 +
(€ 55.112,75 - € 10.000) x 0,01) conform het in het Besluit bepaalde tarief wordt toegewezen.
4.18.
De Staat wordt veroordeeld in de proceskosten van [eiser sub 1]. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] worden begroot op een bedrag van
€ 6.122,20, gebaseerd op een bedrag van € 80,20 aan betekeningskosten, € 3.894 aan betaald griffierecht en € 2.148 aan advocaatkosten (gebaseerd op twee punten van € 1.074 (liquidatietarief IV)). [BV I] wordt veroordeeld in de kosten aan de zijde van de Staat. Nu niet gebleken is dat de afwijzing van de vordering van [BV I] tot extra kosten aan de zijde van de Staat geleid heeft, worden deze kosten op nihil gesteld. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de Staat tot betaling aan [eiser sub 1] van een bedrag van
€ 55.112,75 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt de Staat tot betaling aan [eiser sub 1] van een bedrag van € 1.326,13 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt de Staat tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] en begroot deze op een bedrag van € 6.122,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af, en
5.6.
veroordeelt [BV I] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Staat en begroot deze op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: