Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
- verweerder kijkt maximaal 1 jaar terug en een half jaar vooruit:
- het moment van indiening van de aanvraag is voor het begin van die termijn leidend en niet de datum van het besluit;
- daarbij zal worden getoetst aan het normbedrag dat gold in het jaar waarop wordt teruggekeken.
Dat er geen doorbetalingsverplichting was, is onvoldoende om te concluderen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen, nu referent op het moment van de aanvraag al een jaar had gewerkt en nog een half jaar werkzaam zou zijn bij dezelfde werkgever. Dat impliceert immers dat hij beschikt over middelen van bestaan. Verweerder dient deze omstandigheden in het kader van de concrete beoordeling van de situatie van eiseres mee te nemen, zoals volgt uit, onder meer het Chakroun-arrest. Bovendien heeft het Hof overwogen dat gezinshereniging de norm dient te zijn en de afwijzing van een verzoek om gezinshereniging de uitzondering dient te vormen.
Subsidiair heeft eiseres gesteld, dat de toets in het bestreden besluit, waarbij ten onrechte wordt uitgegaan van een periode van 3 jaar, bovendien onjuist is toegepast, nu verweerder daarin ten onrechte de verdiende bedragen bij [naam 1] niet bij de berekening heeft betrokken. Als deze wel worden meegenomen dan voldoet referent aan de toepasselijke norm van 1 juli 2017. Eiseres heeft daartoe ter zitting een berekening overgelegd.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat nu sprake is van een motiveringsgebrek, evenmin sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd, zodat ook de in beroep overgelegde stukken in de besluitvorming worden meegenomen.
(…)
C‑578/08,
EU:C:2010:117, punt
48, en K en A,
C‑153/14,
EU:C:2015:453, punt
60), en dat het aan de bevoegde nationale autoriteiten is om bij de tenuitvoerlegging van richtlijn 2003/86 en bij het onderzoek van de verzoeken om gezinshereniging, een evenwichtige en redelijke beoordeling van alle in het geding zijnde belangen te maken (zie in die zin arrest O e.a.,
C‑356/11 en C‑357/11,
EU:C:2012:776, punt
81)
(…)
48. Uit een en ander volgt dat artikel 7, lid 1, onder c), van richtlijn 2003/86 aldus moet worden uitgelegd dat het de bevoegde autoriteiten van een lidstaat de mogelijkheid biedt een verzoek om gezinshereniging af te wijzen op basis van een prospectieve beoordeling van de waarschijnlijkheid dat de gezinshereniger in het jaar dat volgt op de indiening van dat verzoek al dan niet over stabiele en regelmatige inkomsten blijft beschikken die volstaan om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat, waarbij deze beoordeling wordt gebaseerd op de ontwikkeling van de inkomenspositie van de gezinshereniger in de zes maanden voorafgaand aan dat verzoek.”
In dit geval heeft eiseres aangevoerd dat referent nooit een beroep heeft gedaan op de publieke middelen en reeds sinds 9 juni 2011 in dienst is van [naam 1] en sinds 17 november 2016 onafgebroken voor deze werkgever arbeid heeft verricht, terwijl zijn uitzendovereenkomst die ten tijde van de aanvraag nog zes maanden geldig was, daarna zou worden omgezet in een fase-B overeenkomst. Verweerder heeft deze omstandigheden ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken.
De beroepsgrond slaagt.
Beslissing
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Uit artikel 3.75, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), volgt dat de middelen van bestaan in ieder geval duurzaam zijn, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.