ECLI:NL:RBDHA:2019:2203
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- M.M. Meijers
- J.C. de Grauw
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot opschorting van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Iraanse verzoeker, die in Nederland asiel heeft aangevraagd. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een ambtshalve beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd geconcludeerd dat hij niet in aanmerking kwam voor opschorting van vertrek. De verzoeker had verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op zijn bezwaarschrift was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het bezwaar van de verzoeker kennelijk ongegrond had verklaard en dat het verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld kan worden met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 31 januari 2019 is de verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft op basis van de beschikbare informatie uitspraak gedaan. De verzoeker, geboren in 1986, heeft psychische klachten die voortkomen uit een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis. De staatssecretaris had zich gebaseerd op adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA), die concludeerden dat de verzoeker medisch gezien in staat was om te reizen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de BMA-adviezen terecht aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. De verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn medische situatie sinds de BMA-adviezen is verslechterd. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond was om aan te nemen dat de uitzetting in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.