Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
eisende partij,
gemachtigde: mr. drs. N. Wouters,
,
gedaagde partij,
gemachtigde: [gemachtigde] .
1.Procedure
- de dagvaarding van 10 november 2017;
- de conclusie van antwoord;
- de in het geding gebrachte producties.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft de rechtmatigheid van een strafvorderlijk beslag dat op 12 november 2012 door het Openbaar Ministerie is gelegd op een boot, toebehorende aan [eiseres]. De boot werd zonder toestemming van [eiseres] verkocht op 11 april 2013. De rechtbank heeft eerder bepaald dat [eiseres] de eigenaar van de boot is en dat de Staat de boot aan haar moet teruggeven. De vordering van [eiseres] omvatte een schadevergoeding van € 16.269,00, inclusief immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 en buitengerechtelijke kosten van € 934,06. De Staat heeft verweer gevoerd en stelde dat de immateriële schadevergoeding niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Staat de schade moet vergoeden die [eiseres] heeft geleden door het beslag en de verkoop van de boot. De rechtbank heeft de waarde van de boot vastgesteld op € 19.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van beslaglegging. De kantonrechter heeft de vordering tot immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de Staat opzet had om geestelijk letsel toe te brengen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn gedeeltelijk toegewezen, met een bedrag van € 300,00. De Staat is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.473,31.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de Staat bij het uitvoeren van beslagleggingen en de noodzaak om de schade die hierdoor ontstaat te vergoeden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.