ECLI:NL:RBDHA:2019:2347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
AWB 18/6902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J.A. van der Schaaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voorlopig verblijf op basis van gezinsbanden en rechtmatig gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) om bij haar biologische vader, referent [A], in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd op 1 augustus 2018 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 12 september 2018 ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij onder het rechtmatig gezag van haar vader stond, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet was aangetoond. De voogdijbeschikking die eiseres in de beroepsfase overlegde, was pas na het bestreden besluit ingediend, waardoor de rechtbank deze niet kon meewegen in haar oordeel. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de verlening van de mvv, omdat er geen sprake was van een gezinsband zoals bedoeld in de wet. Bovendien was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die verblijf in Nederland rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. G. Kloosterziel),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. U. Ozcan).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2018 heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres voor verblijf als familie en gezinslid bij [A] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 12 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2019. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Tevens is referent verschenen. Verweerder is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Referent is de biologische vader van eiseres. Referent heeft op 26 maart 2018 namens eiseres een aanvraag om verlening van een mvv voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ ingediend in het kader van een procedure Toegang en Verblijf.
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit, nader toegelicht bij het verweerschrift, ten grondslag dat niet is aangetoond dat eiseres ten tijde van de besluitvorming onder het rechtmatige gezag van de referent stond. Al daarom is volgens verweerde niet voldaan aan het verblijfsdoel. Verweerder heeft geen reden gezien om de beslissing op bezwaarschrift aan te houden in afwachting van een nog te treffen gezagsvoorziening. Verder heeft referent geen verklaring burgerlijke staat en antecedentenverklaring overgelegd. Verweerder kan daarom niet vaststellen of de feitelijk gezinsband intact is en evenmin of de openbare orde zich verzet tegen een mvv-verlening. De omstandigheid dat de referent in de beroepsfase alsnog een voogdijverklaring, verklaring burgerlijke staat en antecedentenverklaring heeft ingebracht, geeft verweerder geen aanleiding tot het innemen van een ander standpunt. Niet alleen zijn deze documenten pas ná het bestreden besluit ingebracht, maar tevens blijkt uit de voogdijverklaring dat referent pas ná het bestreden besluit het ouderlijk gezag over eiseres heeft gekregen. De late overlegging van de voogdijbeschikking acht verweerder niet verschoonbaar. Dit alles maakt volgens verweerder dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is, om welke reden verweerder ervan heeft afgezien om de referent te horen op het bezwaarschrift.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat het bestreden besluit geen strijd oplevert met artikel 8 van Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu er volgens verweerder in Suriname tussen eiseres en de referent geen sprake is geweest van familieleven. Zo hiervan wel sprake zou zijn geweest, dan is er volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden die ertoe moeten leiden dat eiseres op grond van artikel 8 van het EVRM verblijf in Nederland moet worden toegestaan.
3. Eiseres voert aan dat bij de aanvraag diverse documenten zijn ingebracht en dat zij in de
bezwaarfase heeft aangekondigd dat de voogdijverklaring, de verklaring burgerlijke staat en de antecedentenverklaring alsnog zo spoedig mogelijk zouden worden overgelegd. De omstandigheid dat deze documenten pas na het bestreden besluit zijn ingebracht, is volgens eiseres verschoonbaar. Eiseres wijst in dit verband op het lange zomerreces van de Surinaamse rechtbank in 2018, het niet adequate optreden van haar advocaat in Suriname en de privéomstandigheden van de referent. Eiseres voert aan dat zij tijdig heeft aangekondigd dat de ontbrekende documenten alsnog zo spoedig mogelijk zouden worden ingebracht. Eén en ander had volgens verweerder voor verweerder aanleiding moeten zijn om te wachten met het nemen van het bestreden besluit en om de referent te horen op het bezwaarschrift. Door dit niet te doen, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
Eiseres voert voorts aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, aangezien het haar en de referent niet mogelijk wordt gemaakt om hun familieleven in Nederland uit te oefenen. Volgens eiseres is het niet redelijk om van de referent te verlangen dat hij zijn goede baan in Nederland opzegt om vervolgens naar Suriname te vertrekken en aldaar het familieleven met eiseres uit te voeren. Een juiste belangenafweging dient er in dit verband toe te brengen om eiseres verblijf in Nederland toe te staan.
Tot slot had verweerder in de persoonlijke omstandigheden van eiseres en de referent aanleiding moeten zien om gebruik te maken van zijn beleidsvrijheid om de aanvraag alsnog in te willigen, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Voor zover hier van belang, vloeit uit artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 voor eiseres voort dat zij onder het rechtmatig gezag van de referent moet staan. In de beroepsfase heeft eiseres een voogdijbeschikking overgelegd. Niet alleen is de voogdijbeschikking pas ná het bestreden besluit ingebracht, maar tevens blijkt uit de voogdijbeschikking dat de referent de voogdij over eiseres ook pas ná het bestreden besluit heeft verkregen. Gelet op het feit dat de rechtbank het bestreden besluit dient te toetsen naar het moment waarop dat besluit genomen werd, gaat de rechtbank voorbij aan dit document.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om te wachten met het nemen van het bestreden besluit totdat de voogdijbeschikking was ingebracht. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde omstandigheden geen verschoonbare redenen voor eiseres opleveren voor de late overlegging van de voogdijbeschikking. De problemen met de tijdige afgifte van de voogdijbeschikking hadden voorkomen kunnen worden door de aanvraag daartoe eerder in te dienen en de voortgang van de behandeling van de eenmaal ingediende aanvraag beter in de gaten te houden. Daar komt bij dat eiseres sinds haar mvv-aanvraag van 26 maart 2018 voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om concrete informatie te verschaffen over de op handen zijnde voogdijbeschikking. In dit verband heeft zij er slechts mee volstaan om in haar bezwaarschrift ongespecificeerd aan te geven dat de voogdijbeschikking zo spoedig mogelijk na ontvangst zal worden overgelegd en dat het verkrijgen ervan geruime tijd in beslag neemt.
6. Ook de vereiste verklaring burgerlijke staat en de antecedentenverklaring zijn pas ná het bestreden besluit overgelegd. De rechtbank zal ook aan deze documenten voorbij gaan, aangezien ook hier geldt dat zij het bestreden besluit dient te toetsen naar het moment waarop dat besluit genomen werd.
7. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 4 tot en met 6, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres tussen de datum van de indiening van haar mvv-aanvraag en de datum van het bestreden besluit niet voldeed aan alle geldende voorwaarden voor verlening van de mvv. Om die reden heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag ongegrond kunnen verklaren.
8. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit tussen eiseres en de referent geen sprake was van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Niet gebleken is immers dat de referent in Suriname feitelijk invulling heeft gegeven aan een gezinsleven met eiseres. Ook anderszins heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden om een positieve verplichting aan te nemen voor verblijf van eiseres in Nederland. Zo heeft eiseres nooit rechtmatig verblijf in Nederland gehad en is niet gebleken van objectieve belemmeringen om familieleven met referent in Suriname uit te oefenen. Om deze reden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 8 van het EVRM. De overige beroepsgronden de eiseres in dit verband heeft aangevoerd kunnen aan dit oordeel niet afdoen en behoeven daarom geen bespreking.
9. Verweerder heeft in redelijkheid geen aanleiding toe hoeven zien om in de omstandigheden van het geval en de belangen van eiseres te komen tot een ander besluit dan tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
10. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit konden leiden. Om die reden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en heeft hij ervan kunnen afzien om de referent te horen op het bezwaarschrift.
11. Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. van der Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.