ECLI:NL:RBDHA:2019:235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten

Op 14 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een horecaondernemer, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag, dat op 4 december 2018 de aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten had ingetrokken op basis van de Wet op de Kansspelen (Wok). Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij stelde dat zijn financiële belangen in het geding waren.

De voorzieningenrechter overwoog dat, volgens artikel 8:81 van de Awb, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, de voorzieningenrechter stelde vast dat het door verzoeker gestelde belang een financieel belang betrof, wat op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan alleen als het financiële belang zo zwaarwegend is dat er sprake is van een actuele financiële noodsituatie of als de continuïteit van de onderneming in gevaar is.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een zwaarwegend financieel belang. De overgelegde financiële documenten gaven geen recent en overtuigend beeld van de omzet die door de kansspelautomaten werd gegenereerd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat het voortbestaan van de onderneming in gevaar kwam door het intrekken van de vergunning.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van griffier mr. H.G. Egter van Wissekerke.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/8144
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 januari 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde mr. J.E. Hamann),
tegen

De Burgemeester van Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder met onmiddellijke ingang de aanwezigheidsvergunning voor de aanwezigheid van twee kansspelautomaten in de horeca-inrichting van verzoeker ingetrokken op grond van de Wet op de Kansspelen (Wok).
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het door verzoeker gestelde belang bij een voorlopige voorziening een financieel belang betreft. Een dergelijk belang vormt volgens vaste rechtspraak op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
Dit kan slechts anders zijn indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een actuele financiële noodsituatie of wanneer de continuïteit van een onderneming wordt bedreigd.
4. Dat in de onderhavige gevallen sprake is van een zwaarwegend financieel belang als hiervoor bedoeld, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden. De overgelegde nota’s ‘december 2016’, ‘januari 2017’, ‘januari 2018’ en het ‘winst & verlies overzicht tot en met december 2017’ geven geen recent beeld van het gedeelte van de omzet die door de exploitatie van de kansspelautomaten is verkregen. Dat, zoals verzoeker stelt, de inkomsten van de spelautomaten een substantieel bestanddeel van de omzet zijn, kan dus niet worden vastgesteld. Alleen daarom al blijkt uit de door verzoeker overgelegde stukken niet dat het voortbestaan van zijn onderneming in gevaar komt door het, als gevolg van het bestreden besluit, niet kunnen exploiteren van de kansspelautomaten indien thans geen voorlopige voorziening wordt getroffen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisend belang dan ook niet aanwezig.
5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek, als kennelijk ongegrond zijnde, dienen te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 januari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.