ECLI:NL:RBDHA:2019:2357
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Vietnamese nationaliteit op grond van kennelijk ongegrondheid en inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Vietnamese eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De eiser, die in 1994 geboren is, heeft eerder asiel aangevraagd in Nederland en België, maar is telkens met onbekende bestemming vertrokken. Hij heeft verklaard lid te zijn van de Vietnamese politieke partij Viet Tan, die zich verzet tegen het communistische regime in Vietnam. Eiser heeft tijdens zijn detentie in Vietnam mishandeling ervaren en zijn vader is nog steeds in detentie in Vietnam.
De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn identiteit en lidmaatschap van de politieke partij. De verklaringen van eiser over zijn lidmaatschap en de problemen die hij heeft ondervonden, zijn door de rechtbank als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser onvoldoende concrete informatie heeft verstrekt over zijn betrokkenheid bij de partij en de demonstraties. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de toegangsweigering op grond van de Schengengrenscode terecht is toegepast, aangezien eiser niet in het bezit was van een geldig paspoort of visum.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.