ECLI:NL:RBDHA:2019:2357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
NL18.24866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Vietnamese nationaliteit op grond van kennelijk ongegrondheid en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Vietnamese eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De eiser, die in 1994 geboren is, heeft eerder asiel aangevraagd in Nederland en België, maar is telkens met onbekende bestemming vertrokken. Hij heeft verklaard lid te zijn van de Vietnamese politieke partij Viet Tan, die zich verzet tegen het communistische regime in Vietnam. Eiser heeft tijdens zijn detentie in Vietnam mishandeling ervaren en zijn vader is nog steeds in detentie in Vietnam.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn identiteit en lidmaatschap van de politieke partij. De verklaringen van eiser over zijn lidmaatschap en de problemen die hij heeft ondervonden, zijn door de rechtbank als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser onvoldoende concrete informatie heeft verstrekt over zijn betrokkenheid bij de partij en de demonstraties. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de toegangsweigering op grond van de Schengengrenscode terecht is toegepast, aangezien eiser niet in het bezit was van een geldig paspoort of visum.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24866

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

ProcesverloopBij besluit van 21 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Voorts is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.24867, plaatsgevonden op 22 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig D.T. Tran als tolk.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Vietnamese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1994.
Uit de systemen is gebleken dat eiser op 5 november 2016 in Nederland was. Hij had toen het voornemen om asiel aan te vragen, maar is niet verschenen bij zijn afspraak voor toewijzing van een advocaat. Hij is als ‘met onbekende bestemming vertrokken’ geregistreerd op 8 november 2016. Vervolgens is eiser in februari 2017 in België aangehouden. De Belgische autoriteiten hebben hem op 6 maart 2017 overgedragen aan Nederland op grond van de Dublinverordening. Eiser heeft op 28 maart 2017 een asielaanvraag ingediend, maar hij is opnieuw met onbekende bestemming vertrokken waardoor de aanvraag op 29 mei 2017 buiten behandeling is gesteld. Eiser heeft in Engeland asiel aangevraagd, waarna hij op 3 juni 2018 is geclaimd door de Engelse autoriteiten. Eiser is op 7 december 2018 Nederland ingereisd en heeft tevens op die datum een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij lid is van de [partij] partij, een illegale partij in Vietnam die zich keert tegen het communistische regime. Hij heeft vele malen gedemonstreerd en is hierbij enkele malen aangehouden en vervolgens weer vrijgelaten. Eiser is tijdens zijn detentie mishandeld. Voorts is zijn vader meegenomen tijdens een demonstratie en is hij nog in detentie in Vietnam. Nadat eiser is gevlucht bij een demonstratie is de politie thuis langsgekomen. Eiser was niet thuis en is, toen hij hoorde dat de politie naar hem op zoek was, vertrokken uit Vietnam.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, e en g van de Vw 2000. In laatstgenoemde artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
c. de vreemdeling Onze Minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden;
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
g. de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard;
(…)
4. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
 Nationaliteit en identiteit;
 Lidmaatschap van de [partij] partij en de daaruit voortvloeiende problemen naar aanleiding van de demonstraties uit naam van deze partij.
Verweerder volgt eiser in zijn nationaliteit, maar niet in zijn identiteit. Nu eiser geen enkel document heeft overgelegd waaruit zijn identiteit blijkt, uit zijn verklaringen niet blijkt dat eiser moeite heeft gedaan om documenten hierover te overleggen en hij wisselend verklaard heeft omtrent zijn gestelde identiteit is dit niet aannemelijk geacht. Het lidmaatschap van de [partij] partij en de daaruit voortvloeiende problemen naar aanleiding van de demonstraties uit naam van de partij zijn eveneens ongeloofwaardig geacht door verweerder.
5. Eiser heeft in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft ten onrechte het asielrelaas ongeloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over de doelstellingen van de [partij] partij blijken overeen te komen met algemeen toegankelijke informatie daarover. Niet valt in te zien welke informatie eiser hierover nog meer zou hebben kunnen geven. Voorts heeft eiser niet alleen verwezen naar de doelstellingen van de partij, maar ook de betrokkenheid van zijn vader bij de partij met betrekking tot zijn keuze voor de partij. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over het lidmaatschap van zijn vader niet expliciet betwist, zodat van de geloofwaardigheid van die verklaringen dient te worden uitgegaan. De verklaringen van eiser over zijn vader zijn relevant gelet op het beginsel van “guilt by association”. Ook omtrent eisers rol in de partij heeft eiser duidelijk verklaard. Ten onrechte heeft verweerder overwogen dat het rapport van het nader gehoor ten onrechte door eiser is aangevuld en gecorrigeerd. Eiser heeft het recht om correcties en aanvullingen aan te brengen, zeker nu deze overduidelijk zien op een onjuiste vertaling in het nader gehoor. Ten onrechte heeft verweerder de verklaringen van eiser over de demonstraties waaraan hij heeft deelgenomen getoetst aan een internetbron nu dit geen bron is zoals bedoeld in artikel 10 van de Procedurerichtlijn.
De toegangsweigering is tot slot onrechtmatig op grond van artikel 14 van de Schengengrenscode. Indien een asielzoeker door het Verenigd Koninkrijk op grond van de Dublinverordening op Nederland wordt geclaimd en overgedragen, dan kan die asielzoeker niet de toegang worden geweigerd op grond van bepalingen van de Schengengrenscode die betrekking hebben op de controle van buitengrenzen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Verweerder heeft voorafgaand aan de beoordeling van eisers asielrelaas overwogen dat de oprechtheid van zijn asielaanvraag op voorhand al is aangetast door zijn eerdere onaangekondigde vertrekken zonder daadwerkelijk bescherming aan te vragen en het feit dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft weten te maken. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser laten meewegen dat hij eerder andersluidende verklaringen over zijn vertrek uit Vietnam heeft afgelegd. Zo heeft hij op 28 maart 2017 tegenover de KMar verklaard dat hij niet terug wil naar Vietnam omdat er veel armoede is en het leven daar niet fijn is en heeft hij op 3 april 2017 in een vertrekgesprek verklaard dat hij niet terug kan naar Vietnam omdat hij vreest voor criminelen waar hij problemen mee heeft. Eén en ander, terwijl de in de huidige asielprocedure naar voren gebrachte problemen al in 2016 zouden hebben plaatsgevonden. Nu eiser hiertegen geen grond(en) heeft gericht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze omstandigheden bij de geloofwaardigheidsbeoordeling terecht in het nadeel van eiser heeft laten meewegen.
6.2
Ten aanzien van eisers lidmaatschap van de [partij] partij heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser, die stelt ruim twee jaar lid te zijn geweest van de [partij] partij, 20 tot 30 keer te hebben gedemonstreerd en tevens te zijn gearresteerd en gedetineerd vanwege deze activiteiten, verwacht mag worden dat hij zijn stellingen kan onderbouwen met concrete informatie over de partij, de redenen waarom hij lid is van deze partij en, indien mogelijk, met documentatie over deze partij. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
6.3
Verweerder heeft niet ten onrechte bevreemdingwekkend gevonden dat eiser, die ten tijde van de huidige asielaanvraag al twee jaar zijn land was ontvlucht, geen enkel document (of een vindplaats op internet) heeft kunnen overleggen om zijn lidmaatschap van de [partij] partij en de daaruit voortvloeiende problemen enigszins te onderbouwen. Ten aanzien van eisers verklaringen heeft verweerder voorts niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser te algemeen over de partij heeft verklaard en niet geconcretiseerd heeft waarom hij lid is geworden van de [partij] partij. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij lid is geworden omdat de partij strijdt tegen de Vietnamese communistische partij, de partij het totalitaire beleid van Vietnam wil beëindigen en omdat de partij een betere toekomst wil bieden. Hoewel deze informatie overeenkomt met informatie uit openbare bronnen heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat hieruit niet blijkt waarom eiser nu juist voor de [partij] partij heeft gekozen en niet voor een andere bestaande illegale partij die strijdt tegen de zittende partij in Vietnam. Gezien de omstandigheden dat eiser zich al langere tijd in Europa bevindt, sinds 2016 meerdere keren een asielvergunning heeft geprobeerd te krijgen in Nederland en de voorbereidingstijd heeft gehad om zijn asielrelaas zo compleet en duidelijk mogelijk naar voren te brengen, heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser (te) summier en algemeen heeft verklaard over de politieke partij. Hetzelfde geldt voor eisers verklaringen over zijn rol binnen de partij. Zo heeft eiser verklaard dat hij voor de demonstraties flyers liet drukken en spandoeken maakte, maar heeft verweerder niet ten onrechte van eiser meer concrete informatie mogen verwachten over zaken waar hij stelt bij betrokken te zijn geweest om zijn deelname aan de partij aannemelijk te maken. Verweerder heeft dat wat eiser op pagina 8 (onderaan) en 9 (bovenaan) van het nader gehoor heeft verklaard over zijn activiteiten voor de [partij] partij niet ten onrechte als onvoldoende aangemerkt.
6.4
Dat eiser daarnaast heeft verklaard lid te zijn geworden van de partij vanwege het lidmaatschap van zijn vader, maar niet wist wat zijn vader deed binnen de partij, heeft verweerder terecht niet voldoende gevonden om eisers lidmaatschap alsnog aannemelijk te achten. Wat de rol en bezigheden van de vader binnen de partij precies waren en in hoeverre dat geloofwaardig door verweerder is bevonden, acht de rechtbank minder van belang, nu de nadruk ligt op eiser en het aannemelijk maken van zijn lidmaatschap van de partij.
Gezien het bovenstaande heeft verweerder het lidmaatschap van eiser van de [partij] partij niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
6.5
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij het recht heeft om na het gehoor correcties en aanvullingen aan te brengen en dat verweerder ten onrechte de correcties niet heeft meegenomen in de beoordeling. De rechtbank overweegt hierover dat indien eiser naderhand verklaringen corrigeert van hem mag worden verwacht dat hij deugdelijke verklaringen geeft over waarom hij terugkomt op zijn eerdere verklaringen. Dit volgt uit de openbare werkinstructie 2014/10 van 1 januari 2015 van verweerder over de inhoudelijke beoordeling van asielzaken en vaste jurisprudentie. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen zijn verklaringen aangevuld en gecorrigeerd, zo heeft hij eerder genoemde data van demonstraties gewijzigd en zijn verklaring van het Vietnamese Comité veranderd naar de Vietnamese gemeenschap. Eiser heeft hierbij echter niet toegelicht waarom hij op eerdere verklaringen terugkomt, dan wel deze aanvult. De enkele verklaring dat de correcties en aanvullingen zien op een onjuiste vertaling van wat eiser heeft verklaard heeft verweerder niet ten onrechte niet afdoende gevonden om dit te verklaren. De correcties en aanvullingen leiden dan ook niet tot een andere beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers relaas.
6.6
Het betoog van eiser dat verweerder zijn verklaringen over het verloop van de demonstraties ten onrechte en in strijd met artikel 10, derde lid, onder b, van de Procedurerichtlijn heeft getoetst aan internetbronnen, volgt de rechtbank vanwege het volgende niet. Volgens artikel 10, derde lid, aanhef en onder b, van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn), zien de lidstaten erop toe dat de beslissingen van de beslissingsautoriteit over verzoeken om internationale bescherming zijn gebaseerd op een deugdelijk onderzoek. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat er nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld uit verschillende bronnen, zoals het EASO en de UNHCR, en
relevante internationale mensenrechtenorganisaties, over de algemene situatie in de landen van oorsprong van verzoekers en, waar nodig, in de landen van doorreis, en dat het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, over deze informatie kan beschikken.
Verweerder heeft onder verwijzing naar een tweetal websites (www.thevietnamese.org en www.rfa.org) gesteld dat eisers verklaring dat de demonstraties steeds weer eindigden in het uiteenjagen, slaan en aanhouden van demonstranten door de politie, niet strookt met informatie uit deze openbare bronnen, nu daaruit niet blijkt dat de door eiser genoemde demonstraties zijn geëindigd in geweld van de politie en aanhoudingen. Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat de betreffende websites betrouwbare lokale nieuwsbronnen zijn die een goed beeld schetsen van wat er gebeurt in Vietnam. Met betrekking tot rfa - radio free asia – heeft verweerder verder nog opgemerkt dat deze website ook in ambtsberichten wordt aangehaald en dat UNHCR deze bron ook gebruikt.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd, te weten dat een internetbron niet voldoet aan de vereisten van voornoemd artikel en dat de betreffende websites niet op één lijn te stellen zijn met bronnen zoals EASO, UNHCR en relevante mensenrechtenorganisaties, onvoldoende voor het oordeel dat voornoemde websites geen nauwkeurige en actuele informatie zouden geven zoals bedoeld in artikel 10, derde lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn. Uit voornoemd artikel blijkt niet dat internetbronnen niet als “verschillende bronnen” kunnen worden aangemerkt, noch dat bedoeld is een uitputtende opsomming van “verschillende bronnen” te geven.
6.7
Eiser heeft verklaard dat er in Vietnam een arrestatiebevel tegen hem is uitgevaardigd en de politie naar hem op zoek is. Naar aanleiding hiervan is hij met de auto naar Cambodja gereden, is zijn eigen paspoort tijdens deze reis gecontroleerd en is eiser zonder problemen legaal Vietnam uitgereisd. De rechtbank is, net als verweerder, van oordeel dat het afbreuk doet aan eisers relaas dat hij zonder problemen legaal uit Vietnam is vertrokken aangezien hij stelt gezocht te worden door de politie. Gezien de legale uitreis en omdat het lidmaatschap van de partij en de ondervonden problemen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, wordt door verweerder niet ten onrechte overwogen dat de door eiser gestelde problemen die voortkomen uit zijn lidmaatschap ook niet aannemelijk zijn.
6.8
Eiser heeft tot slot aangevoerd dat de toegangsweigering op grond van artikel 14 van de Schengengrenscode in zijn geval van overdracht vanuit het Verenigd Koninkrijk onrechtmatig is omdat het Verenigd Koninkrijk geen partij is bij de Schengengrenscode en uit het Protocol nr. 20 (betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 26 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op het Verenigd Koninkrijk en Ierland) volgt dat andere lidstaten alleen controles aan de binnengrenzen en niet aan buitengrenzen mogen verrichten op personen die hun grondgebied wensen binnen te komen vanuit het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank volgt dit betoog niet. Hoewel eiser terecht heeft aangevoerd dat het Verenigd Koninkrijk geen partij is bij Verordening 562/2006 (de Schengengrenscode), is op grond van artikel 3 van de Schengengrenscode de verordening van toepassing op de binnen- en buitengrenzen van lidstaten die wel partij zijn. Lidstaten hebben dan ook het recht om controles te verrichten op personen die hun grondgebied wensen binnen te komen vanuit het Verenigd Koninkrijk, een buitengrens, en om mensen, indien niet is voldaan aan de toepasselijke toegangsvoorwaarden, de toegang te weigeren. Niet betwist is dat eiser bij de grenscontrole niet in het bezit was van een paspoort of geldig visum of van voldoende middelen. Verweerder heeft eiser dan ook terecht de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 14 van de Schengengrenscode.
7. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.