ECLI:NL:RBDHA:2019:2440
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verweigerde verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening en meerderjarigheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser, die beweerde minderjarig te zijn, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn aanvraag in Nederland behandeld moest worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat de eiser meerderjarig was. De rechtbank baseerde zich op de verklaringen van de eiser in Duitsland, waar hij zich had geregistreerd als meerderjarig. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn minderjarigheid aan te tonen, en dat de door hem overgelegde doopakte niet als authentiek kon worden beschouwd. De rechtbank verwees ook naar eerdere jurisprudentie die bevestigde dat als een vreemdeling in meerdere lidstaten met verschillende leeftijden is geregistreerd, de registratie als meerderjarig als geldig kan worden beschouwd.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris in redelijkheid geen gebruik had hoeven maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag van de eiser in Nederland te behandelen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Heekelaar, griffier, en werd openbaar gemaakt op 5 april 2019.