Overwegingen
1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1998. Eiser heeft op 8 januari 2019 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij als minderjarige in 2012 Algerije uit is gevlucht, omdat hij vreesde dat hij door terroristen zou worden ontvoerd of vermoord. Vanaf 2015 had eiser rechtmatig verblijf in Duitsland. Nadat hij meerderjarig werd, moest hij terug naar Algerije. Eiser vreest nog steeds de terroristen in zijn land van herkomst en heeft daarom zijn asielaanvraag in Nederland gedaan.
3. De aanvraag is door verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De verklaringen van eiser over zijn nationaliteit heeft verweerder geloofwaardig geacht. Omdat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd – en dit hem kan worden aangerekend – heeft verweerder geoordeeld dat eiser zijn identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. De feitelijke gebeurtenissen heeft verweerder geloofwaardig geacht. Omdat uit het relaas niet naar voren komt dat sprake was van persoonlijke bedreigingen of ronseling, heeft eiser zijn vrees voor vervolging of ernstige schade niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft verder overwogen dat Algerije een veilig land van herkomst is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Algerije, er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem haar verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Ten onrechte wordt door verweerder de vrees voor terroristen als ‘subjectieve vrees’ bestempeld. Verweerder is niet gemotiveerd in gegaan op de terreursituatie in Algerije momenteel. Daarom is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel.
5. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de
Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
6. Uit de beroepsgronden maakt de rechtbank op dat eiser de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst als zodanig niet bestrijdt. Hierdoor bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat land in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van welke zijde dan ook stond. Hij heeft nooit problemen gehad met de autoriteiten en is evenmin ooit persoonlijk door terroristen benaderd. Een beroep op de algemene situatie is onvoldoende voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de door eiser aangevoerde omstandigheden niet blijkt dat Algerije in zijn geval geen veilig land van herkomst is.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat afgezien moet worden van het opleggen van een inreisverbod. De enkele, niet gemotiveerde stelling dat eiser niets meer heeft in Algerije, vormt geen bijzondere individuele omstandigheid op grond waarvan moet worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod. Ditzelfde geldt voor de stelling dat eiser wil trouwen met zijn Duitse vriendin.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.