ECLI:NL:RBDHA:2019:2459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
19.3231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van autoriteiten of terroristen stond. Eiser had geen identificerende documenten overgelegd en zijn verklaringen over zijn nationaliteit werden geloofwaardig geacht, maar de rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van persoonlijke bedreigingen of ronseling. De rechtbank stelde vast dat Algerije als veilig land van herkomst wordt beschouwd en dat eiser niet had aangetoond dat zijn situatie afweek van de algemene situatie in Algerije. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was en dat het inreisverbod voor twee jaar ook gerechtvaardigd was. Eiser had geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van het inreisverbod werd afgezien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3231

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 12 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL 19.3232, plaatsgevonden op 7 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1998. Eiser heeft op 8 januari 2019 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij als minderjarige in 2012 Algerije uit is gevlucht, omdat hij vreesde dat hij door terroristen zou worden ontvoerd of vermoord. Vanaf 2015 had eiser rechtmatig verblijf in Duitsland. Nadat hij meerderjarig werd, moest hij terug naar Algerije. Eiser vreest nog steeds de terroristen in zijn land van herkomst en heeft daarom zijn asielaanvraag in Nederland gedaan.
3. De aanvraag is door verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De verklaringen van eiser over zijn nationaliteit heeft verweerder geloofwaardig geacht. Omdat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd – en dit hem kan worden aangerekend – heeft verweerder geoordeeld dat eiser zijn identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. De feitelijke gebeurtenissen heeft verweerder geloofwaardig geacht. Omdat uit het relaas niet naar voren komt dat sprake was van persoonlijke bedreigingen of ronseling, heeft eiser zijn vrees voor vervolging of ernstige schade niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft verder overwogen dat Algerije een veilig land van herkomst is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Algerije, er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem haar verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Ten onrechte wordt door verweerder de vrees voor terroristen als ‘subjectieve vrees’ bestempeld. Verweerder is niet gemotiveerd in gegaan op de terreursituatie in Algerije momenteel. Daarom is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel.
5. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de
Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
6. Uit de beroepsgronden maakt de rechtbank op dat eiser de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst als zodanig niet bestrijdt. Hierdoor bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat land in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van welke zijde dan ook stond. Hij heeft nooit problemen gehad met de autoriteiten en is evenmin ooit persoonlijk door terroristen benaderd. Een beroep op de algemene situatie is onvoldoende voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de door eiser aangevoerde omstandigheden niet blijkt dat Algerije in zijn geval geen veilig land van herkomst is.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat afgezien moet worden van het opleggen van een inreisverbod. De enkele, niet gemotiveerde stelling dat eiser niets meer heeft in Algerije, vormt geen bijzondere individuele omstandigheid op grond waarvan moet worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod. Ditzelfde geldt voor de stelling dat eiser wil trouwen met zijn Duitse vriendin.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.