ECLI:NL:RBDHA:2019:2481
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Italië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2019 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.H. Bokhorst, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker, conform de Dublin-verordening.
Verzoeker heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 5 maart 2019, waarbij verzoeker en verweerder zich beiden lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting werd ook de aanhangige bodemzaak met zaaknummer NL19.3339 behandeld.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van vandaag, die betrekking heeft op de bodemzaak NL19.3339, het beroep ongegrond verklaard. Aangezien het beroep ongegrond is verklaard, is er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.