In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar, opgelegd door verweerder op 21 maart 2018. Eiser was van mening dat hij Nederland op de juiste wijze was binnengekomen en dat het inreisverbod onvoldoende was gemotiveerd. Tijdens de zitting op 19 februari 2019 was eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl verweerder niet aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef en dat hij zich aan het toezicht had onttrokken. Eiser had op 7 januari 2018 het Schengengebied betreden, maar had in de voorafgaande 180 dagen al meer dan 90 dagen in het Schengengebied verbleven, waardoor hij niet voldeed aan de toegangsvoorwaarden. De rechtbank verwierp eisers argument dat hij erop vertrouwde dat er een nieuwe vrije termijn zou beginnen in het nieuwe jaar, omdat hij op de hoogte was van de regelgeving.
De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod van twee jaar terecht was opgelegd, omdat eiser de voorwaarden voor een vrije termijn had overschreden. Eiser had ook geen overtuigende redenen aangevoerd om van het inreisverbod af te zien, ondanks zijn voornemen om te huwen met een Roemeense partner. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Raad van State binnen vier weken na de uitspraak.