ECLI:NL:RBDHA:2019:2822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
C/09/554416 / HA ZA 18-651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en verzuim bij bouwwerkzaamheden met vervangende schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers [A] en [B] een vordering ingesteld tegen gedaagde [X] wegens tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De zaak betreft bouwwerkzaamheden aan de woning van [A] en [B], waarvoor [X] een offerte had uitgebracht en een aanbetaling van € 17.000,- had ontvangen. De werkzaamheden zijn echter niet naar behoren uitgevoerd, wat leidde tot onvrede bij [A] en [B]. Na herhaaldelijke verzoeken om de gebreken te herstellen, heeft [X] geen adequate actie ondernomen, waardoor hij in verzuim is geraakt. De eisers vorderen vervangende schadevergoeding ter hoogte van € 37.466,35, de kosten voor herstelwerkzaamheden door een derde partij, Ailant Bouwtech.

In zijn verweer betwist [X] de ondeugdelijkheid van zijn werk en stelt hij dat de eisers niet tijdig hebben geklaagd over de gebreken. De rechtbank oordeelt dat [X] niet heeft aangetoond dat het werk was opgeleverd en dat de eisers tijdig hebben geklaagd. De rechtbank concludeert dat [X] aansprakelijk is voor de gebreken aan de vloer en de ondervloer, en dat de eisers recht hebben op vervangende schadevergoeding. De rechtbank wijst de vordering van [A] en [B] tot betaling van € 14.235,65 toe, alsook de buitengerechtelijke incassokosten van € 250,-. In reconventie wordt [A] en [B] veroordeeld tot betaling van € 3.335,- aan [X] voor het restant van de aanneemsom en meerwerk. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/554416 / HA ZA 18-651
Vonnis van 27 februari 2019
in de zaak van

1.[eisende partij A] ,

2.
[eisende partij B],
beiden te [plaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H.D. Wind te Amsterdam,
tegen
[gedaagde X],
te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T. Scholtus te Den Haag.
Partijen zullen hierna [A] en [B] en [X] genoemd worden.

1.De procedure

In conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 september 2018
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In conventie en in reconventie

2.1.
[A] en [B] zijn eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Op 8 juni 2015 heeft [X] aan [A] en [B] een offerte uitgebracht voor het uitvoeren van diverse bouwwerkzaamheden aan de woning. In die offerte is onder meer als volgt vermeld:
“(…) De te verrichten werkzaamheden zijn:
1. Keuken: plaatsen
Indien mogelijk tegels zetten
2. Plafond:
Keuken, 2 slaapkamers, en gang, met gipsplaat
3. Muren:
Slaapkamer en gang muren: voorbehandelen, stucken en schilderen
4. Toilet: tegelen
Schilderen: deur en kozijn
5. Badkamer: tegelen
Schilderen: deur en kozijn
6. Elektriciteit:
Kabels trekken waar nodig is
7. Centrale Verwarming:
Plaatsen
Niet inbegrepen (excl.):
1. Nieuwe keuken
2. Tegels
3. Toiletpot en accessoires
4. Badkamer accessoires
Inbegrepen (incl.):
1. Centrale Verwarming,
2. Muurverf,
3. Deur- en kozijnverf
4. Gipsplaten.
Kosten begroot inclusief: € 19.500,00 (…)”
2.2.
[A] en [B] hebben [X] opdracht gegeven voor het uitvoeren van bouwwerkzaamheden overeenkomstig de offerte. Zij hebben een aanbetaling van € 17.000,- gedaan.
2.3.
In de zomer van 2015 is [X] met deze werkzaamheden begonnen. Eind november 2015 is hij voor enkele weken naar het buitenland gereisd.
2.4.
Bij onderscheiden brieven van 13 en 22 juni 2016 heeft [X] [A] en [B] verzocht hem het restant van de aanneemsom en een bedrag van € 2.810,- voor meerwerk te betalen. Dat hebben zij niet gedaan. Bij brief van 4 augustus 2016 heeft [X] [A] en [B] gemaand hem voor 20 augustus 2016 € 3.810,- te betalen. Dat hebben zij evenmin gedaan.
2.5.
[A] en [B] waren niet tevreden met de door [X] verrichte werkzaamheden. Bij brief van 12 september 2016 heeft hun toenmalige gemachtigde [X] onder meer als volgt te kennen gegeven:
“(…) Alle overige werkzaamheden zijn niet verricht en dienen door uw cliënt te worden afgemaakt. De werkzaamheden zijn immers nog steeds niet door uw cliënt opgeleverd. Het betreft onder meer de onderstaande punten:
- Trap schuren en verven;
- Stopcontact keuken boven aanrecht plaatsen;
- Stopcontact onder de hoge kast veilig vastzetten;
- Electra badkamer (spiegel en ventilator);
- Vaatwasser kraan verplaatsen;
- Keukenkraam juist plaatsen;
- Plaatsen van plinten.
(…) Namens cliënt stel ik uw cliënt hierbij (voor zover vereist) in gebreke. Ik verzoek en zo nodig sommeer hem om binnen één week na dagtekening dezes de werkzaamheden te hervatten, in die zin dat de werkzaamheden binnen de termijn van vier weken, kunnen worden opgeleverd. (…)”
2.6.
Naar aanleiding van deze brief is tussen partijen contact geweest en heeft [X] opnieuw werkzaamheden in de woning verricht.
2.7.
In opdracht van [A] en [B] heeft Bouwinspecteurs.nl de woning op 18 oktober 2016 bouwtechnisch gekeurd, onder meer ten aanzien van de vloer. De bevindingen van deze keuring zijn neergelegd in een rapport.
2.8.
Op 31 mei 2017 heeft Ailant Bouwtech N.V. aan [A] en [B] een offerte uitgebracht voor het verrichten van diverse bouwwerkzaamheden in de woning voor een bedrag van € 37.466,35.
2.9.
In opdracht van [X] heeft Schippers Bouwconsult B.V. de woning op 30 augustus 2017 op de in de brief van 12 september 2016 vermelde punten geïnspecteerd. De bevindingen van deze inspectie zijn neergelegd in een rapport.
2.10.
Bij brief van 16 maart 2018 hebben [A] en [B] [X] onder meer als volgt te kennen gegeven:
“(…) Vervolgens bent u in het najaar van 2016 in gebreke gesteld (…) terzake een aantal concreet opgesomde gebreken. U hebt hierover daarna ook nog een expertiserapport ontvangen van Bouwinspecteurs Nederland. Daarna is getracht een datum af te spreken wanneer u de geconstateerde gebreken zou herstellen, maar daar is niet veel van terecht gekomen. Uiteindelijk is op uw eigen instigatie nog een expertise verricht (alleen naar een zevental gebreken, niet naar de hele woning) door Schippers Bouwconsult B.V. Zes van de zeven expliciet genoemde gebreken zijn door uw eigen expert bevestigd. (…) Daarnaast is duidelijk geworden dat de door u gelegde vloer steeds slechter is geworden en beschadigingen vertoont, terwijl deze niet door het gebruik van de vloer door cliënt kunnen worden verklaard. De vloer is dan ook niet slechts matig, zoals door de expert van cliënt eerder in het najaar van 2016 is opgemerkt, maar is gewoon slecht en dient eveneens te worden hersteld. Aangezien het werk bovendien nog altijd niet is opgeleverd heb ik cliënt geadviseerd u alsnog te sommeren tot het deugdelijk voltooien van het werk binnen twee maanden na heden, middels het herstellen en afwerken van de volgende zaken:
- de vloer opnieuw leggen en herstellen;
- de trap schuren en afwerken met traplak;
- de wandcontactdoos in de keuken nog afwerken;
- de wandcontactdoos onder de hoge kast in de keuken veilig vastzetten;
- de electra in de badkamer nakijken en herstellen (spiegel);
- de vaatwasserkraan verplaatsen;
- de keukenkraan deugdelijk en op juiste wijze plaatsen;
- het op juiste [wijze] plaatsen van de plinten in de hele woning.
(…) U krijgt nog de gelegenheid van cliënt om het hele werk voor of uiterlijk op 1 mei a.s. deugdelijk voltooid te voltooien en op te leveren. Mocht u dat niet gedaan hebben binnen deze termijn, dan geef ik u hierbij vast aan dat u daardoor op 2 mei a.s. uitdrukkelijk in verzuim zult raken. (…)”
2.11.
[X] heeft nadien geen werkzaamheden meer in de woning verricht.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[A] en [B] vorderen – samengevat – veroordeling van [X] tot betaling van € 37.466,35, vermeerderd met rente en kosten. Daaraan leggen zij het volgende ten grondslag. Tussen partijen geldt een overeenkomst van aanneming van werk op grond waarvan [X] diverse bouwwerkzaamheden aan de woning van [A] en [B] diende te verrichten. [X] heeft niet voldaan aan de voor hem uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, ook niet nadat hij ter zake door [A] en [B] in gebreke is gesteld en hij daarbij in de gelegenheid is gesteld om alsnog – met het verrichten van herstelwerkzaamheden – deugdelijk na te komen. Als gevolg hiervan is [X] in verzuim geraakt. Omdat [X] het werk niet deugdelijk heeft afgemaakt, hebben [A] en [B] schade geleden, bestaande uit de aan een derde te betalen kosten van € 37.466,35 voor het verrichten van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden.
3.2.
[X] voert als volgt verweer. [X] betwist dat hij het werk ondeugdelijk heeft uitgevoerd. Indien toch moet worden aangenomen dat dat wel het geval is geweest en [A] en [B] als gevolg daarvan schade hebben geleden, bedraagt deze in elk geval geen € 37.466,35. Blijkens de offerte van Ailant Bouwtech van 31 mei 2017 ziet deze op de complete renovatie van de woning, niet op herstel van enige door [X] verrichte werkzaamheden. Verder doet [X] een beroep op schuldeisersverzuim aan de zijde van [A] en [B] en betoogt hij dat [A] en [B] niet binnen bekwame tijd nadat zij de gestelde gebreken hebben ontdekt of redelijkerwijze hadden moeten ontdekken, bij hem hebben geklaagd (artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek; BW) dan wel dat zij dat eerst hebben gedaan nadat [X] het werk had opgeleverd dan wel het werk na stilzwijgende aanvaarding als opgeleverd moest worden beschouwd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
[X] vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [A] en [B] tot betaling van € 2.500,- , van € 2.810,- en van € 500,-, vermeerderd met rente en kosten. Het gaat om het restant van de aanneemsom, meerwerk en de door hem gemaakte kosten voor het doen opstellen van het rapport van Schippers Bouwconsult B.V.
3.5.
[A] en [B] voeren als volgt verweer. Omdat [X] het overeengekomen werk ondeugdelijk heeft uitgevoerd, zijn zij hem het restant van de aanneemsom niet verschuldigd. Verder betwisten [A] en [B] dat zij meerwerk zijn overeengekomen. Voor vergoeding van de door [X] voor het rapport gemaakte kosten ten slotte bestaat volgens [A] en [B] geen grondslag.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling, nu het verweer in conventie samenhangt met de eis in reconventie.
4.2.
[A] en [B] wensen de volgens hen noodzakelijke herstelwerkzaamheden niet door [X] , maar door een ander, Ailant Bouwtech, te laten verrichten. Aldus hebben zij afgezien van het vorderen van nakoming van de tussen hen en [X] gesloten overeenkomst. In plaats daarvan vorderen [A] en [B] vervangende schadevergoeding (artikel 6:87 BW), bestaande uit de herstelkosten die zij aan Ailant Bouwtech verschuldigd zullen zijn.
4.3.
Artikel 6:87 BW bepaalt dat voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, de verbintenis wordt omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, wanneer de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk mededeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert.
4.4.
[X] voert het verweer dat hij niet in verzuim kon raken, omdat het werk volgens hem op dat moment al was opgeleverd. Nu hij niet in verzuim is, kan ook geen vervangende schadevergoeding worden gevorderd, aldus [X] . Dit verweer slaagt niet. [X] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat het werk was opgeleverd. Dit lag evenwel wel op zijn weg, nu [A] en [B] hebben weersproken dat het werk feitelijk was opgeleverd en ook uit de stukken niet volgt dat het werk is opgeleverd.
4.5.
[X] heeft verder ten verwere aangevoerd dat hij [A] en [B] te kennen heeft gegeven dat het werk gereed was om te worden opgeleverd en zij, door het werk niet binnen redelijke tijd te keuren en te aanvaarden dan wel te weigeren, het werk stilzwijgend hebben aanvaard, zodat zij hem niet meer kunnen aanspreken voor gebreken. [X] heeft evenwel geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat [A] en [B] het werk stilzwijgend zouden hebben aanvaard. Dat lag wel op zijn weg, nu [A] en [B] ook die stellingen gemotiveerd hebben weersproken. Het betoog van [X] dat hij ontslagen is van aansprakelijkheid voor gebreken die [A] en [B] hadden moeten ontdekken ten tijde van de oplevering (artikel 7:758, derde lid, BW) slaagt dan ook niet.
4.6.
[X] heeft voorts het verweer gevoerd dat [A] en [B] niet tijdig hebben geklaagd over de door hen gestelde gebreken in het door hem verrichte werk en zij daar om die reden geen beroep meer op kunnen doen. Ook dit verweer slaagt niet. Bij de beoordeling van de tijdigheid van een klacht over een prestatie, worden diverse feiten en omstandigheden betrokken, onder meer of de schuldenaar door de lengte van de klachttermijn nadeel heeft geleden. Het enkele tijdsverloop is in de regel onvoldoende voor het oordeel dat niet tijdig is geklaagd. [X] heeft echter, behalve de stelling dat tussen het verrichten van de werkzaamheden en de klacht van [A] en [B] een periode van negen maanden is gelegen, in dit verband geen nadere feiten of omstandigheden aangevoerd.
4.7.
[X] heeft verder aangevoerd dat sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van [A] en [B] , omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld het werk te herstellen en af te ronden. [X] heeft echter nagelaten deze stelling voldoende te onderbouwen, terwijl dat wel op zijn weg lag. Om te beginnen hebben [A] en [B] dat weersproken, maar bovendien is niet in geschil dat [X] naar aanleiding van de brief van [A] en [B] van 12 september 2016 nog werkzaamheden in de woning heeft verricht. Dat hij daarbij niet is geslaagd in het herstellen van alle gebreken omdat [A] en [B] hem daartoe geen medewerking verleenden, heeft [X] onvoldoende toegelicht. Voor bewijslevering op dit punt is geen plaats.
4.8.
De conclusie is dat geen grond bestaat voor het oordeel dat [X] naar aanleiding van de brieven van 12 september 2016 en van 16 maart 2018 hoe dan ook niet in verzuim kon raken. Vervolgens komt de vraag aan de orde of, en zo ja, in hoeverre [X] naar aanleiding van deze brieven in verzuim is geraakt. Bij de brieven van 12 september 2016 en van 16 maart 2018 hebben [A] en [B] [X] ten aanzien van een aantal daarin expliciet vermelde gebreken in gebreke gesteld en hem in de gelegenheid gesteld die specifieke gebreken te herstellen. Dat brengt met zich dat [X] alleen in verzuim kon raken ten aanzien van een of meer van de in die brieven vermelde gebreken. Dat, zoals [A] en [B] hebben betoogd, in die brieven tevens is verwezen naar het rapport van Bouwinspecteurs.nl, waarin naar gesteld ook ten aanzien van andere werkzaamheden van [X] gebreken zijn geconstateerd, brengt niet met zich dat [X] ook op die punten in verzuim is geraakt. [A] en [B] hebben zich daar in die brieven niet op beroepen, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij die gebreken op dat moment niet ook bij [X] onder de aandacht hadden kunnen brengen. Dat betekent dat het geschil in zoverre verder beperkt is tot de vraag of [X] toerekenbaar tekort is geschoten en schadeplichtig is ten aanzien van een of meer van de in de brieven van 12 september 2016 en van 16 maart 2018 vermelde punten. Ter beantwoording van die vraag wordt als volgt overwogen.
Trap
4.9.
In het rapport van Schippers Bouwconsult is ten aanzien van de trap het volgende vermeld:
“De trap verkeert in redelijke staat. Het schilderwerk is zeker geen vakwerk, wat wil zeggen dat een professioneel schilder dit netter en kwalitatief beter had kunnen uitvoeren, maar er zijn geen redenen aan te voeren om het geleverde werk af te keuren. (…) Punt 1 [de trap] kan als afgehandeld worden beschouwd.”
4.10.
Hieruit volgt dat het schilderwerk van de trap in ieder geval voldoende is. Dat het schilderwerk beter had gekund, betekent niet dat het schilderwerk zoals door [X] verricht als ondeugdelijk moet worden aangemerkt. De vordering ten aanzien van de trap zal worden afgewezen.
Overige punten brief van 12 september 2016
4.11.
[A] en [B] hebben aangevoerd dat de overige in de brief van 12 september 2016 vermelde punten deel uitmaakten van de overeenkomst en dat [X] deze werkzaamheden ondeugdelijk heeft uitgevoerd. [X] betwist dat die werkzaamheden tot de overeenkomst behoorden. Ook betwist [X] dat hij deze werkzaamheden ondeugdelijk heeft uitgevoerd. De rechtbank overweegt als volgt.
4.12.
Niet in geschil is dat deze werkzaamheden niet als zodanig in de aan de oorspronkelijke overeenkomst ten grondslag liggende offerte van 8 juni 2015 zijn vermeld. Gelet hierop, en omdat [X] heeft betwist dat deze werkzaamheden desondanks deel uitmaakten van de overeenkomst, had het op de weg van [A] en [B] gelegen om nader toe te lichten dat en waarom die werkzaamheden wel tot de overeenkomst behoorden. Dat hebben zij niet gedaan. Ook hebben [A] en [B] , gegeven de gemotiveerde betwisting daarvan door [X] , onvoldoende toegelicht dat [X] deze gebreken, nadat hij door [A] en [B] daartoe in de gelegenheid was gesteld, niet afdoende heeft hersteld. Gelet hierop, is [X] niet in verzuim ten aanzien van de overige in de brief van 12 september 2016, herhaald bij brief van 16 maart 2018, vermelde punten, zodat [X] [A] en [B] ten aanzien hiervan geen schadevergoeding verschuldigd is.
Vloer
4.13.
Niet in geschil is dat [X] de tegelvloer zou plaatsen. Evenmin is in geschil dat het noodzakelijk was eerst een vloerplaat te plaatsen, aangezien in de woning een houten ondervloer lag en het rechtstreeks plaatsen van vloertegels op een houten ondervloer zou leiden tot het barsten van tegels en voegwerk.
4.14.
[A] en [B] hebben betoogd dat de voegen loslaten en dat de oorzaak daarvan is gelegen in de onjuiste plaatsing van de vloerplaat. Die stelling hebben zij onderbouwd met het rapport van Bouwinspecteurs.nl, waarin ten aanzien van de conditie van de verdiepingsvloer is vermeld:
“ondergrond vloertegels niet massief/onvoldoende waterdicht. Uitbrekend/ontbrekend voegwerk/herstellen. Holklinkende/onthechte vloerafwerkingen, renoveren/vervangen PM. (…). Op basis van de bovengenoemde beoordelingsresultaten, scoort dit onderdeel conditiescore 4, matig. (…)”
4.15.
Ter zitting hebben zij daaraan toegevoegd dat ook tegels zijn gebarsten. [X] op zijn beurt heeft – bij gebrek aan wetenschap – betwist dat de tegels zijn gebarsten. Ook heeft hij betwist dat hij de vloerplaat onjuist heeft geplaatst en dat – voor zover de tegels zijn gebarsten – dit het gevolg is van een ondeugdelijke bevestiging van de vloerplaat. De rechtbank overweegt als volgt.
4.16.
Uit het rapport van bouwinspecteurs.nl volgt genoegzaam dat de vloer gebreken vertoont. Dat deze het gevolg zouden zijn van te weinig voegmiddel – zoals [X] heeft betoogd – ligt niet voor de hand. Uit de foto’s uit het rapport valt immers af te leiden dat het voegwerk niet over hele stukken ontbreekt, maar dat het gaat om onregelmatige onderbrekingen van voegwerk. De rechtbank leidt daaruit af dat het voegwerk heeft losgelaten en dat er geen sprake van kan zijn – anders dan [X] betoogt – dat op die plekken van meet af aan het voegwerk heeft ontbroken. De rechtbank neemt daarbij tevens als vaststaand aan dat de oorzaak daarvan is gelegen in de wijze waarop [X] de vloerplaat heeft geplaatst, aangezien het voorkomen van de gebreken waarvan vaststaat dat die zich hebben voorgedaan nu juist de reden was om de vloerplaat te bevestigen. [X] heeft geen andere oorzaak van die gebreken kunnen aanwijzen.
4.17.
[X] heeft verder aangevoerd dat [A] en [B] de risico’s tot barsten van voegwerk en tegels zouden hebben aanvaard. Ook die stelling – die is weersproken door [A] en [B] – heeft [X] echter op geen enkele wijze onderbouwd en dat zij dat risico zou hebben aanvaard ligt ook niet voor de hand. Ter zitting heeft [X] toegelicht dat hij de vloerplaat nu juist had aangeschaft om te voorkomen dat het voegwerk en de tegels zouden barsten als gevolg van de werking van de houten ondervloer.
4.18.
De conclusie luidt dan ook dat [A] en [B] genoegzaam hebben onderbouwd dat de oorzaak van uitbrekend voegwerk is gelegen in de wijze waarop [X] de vloerplaat heeft bevestigd. Nu [X] heeft onderkend dat bij een slecht geplaatste vloerplaat de conditie van de tegelvloer zal verslechteren, kan in het midden blijven of de stelling van [A] en [B] klopt dat er reeds nu barsten in de tegels zitten. De conclusie luidt dat de tegelvloer en de vloerplaat niet deugen en dat [X] aansprakelijk is voor de herstelkosten daarvan.
4.19.
Tussen partijen is in verband met de vloer in geschil om welk vloeroppervlak het gaat. [A] en [B] stellen dat het gaat om de keuken en de woonkamer, [X] betoogt dat het gaat om de keuken, nu in de offerte alleen de keuken is opgenomen. Ter zitting is evenwel komen vast te staan dat de keuken is geplaatst in de oorspronkelijke woonkamer en dat er nu alleen nog sprake is van een woonkeuken. Daaruit leidt de rechtbank af dat partijen in de offerte met “keuken” ook de ruimte waar oorspronkelijk de woonkamer was gelegen hebben bedoeld.
4.20.
[X] zal worden veroordeeld in de kosten die [A] en [B] in dat verband hebben gevorderd, aangezien de hoogte van die kosten die daarmee samenhangen niet zijn bestreden. De totale kosten van herstel begroot de rechtbank – uitgaande van de offerte van Ailant Bouwtech – op € 14.235,65. Dat zijn de kosten gemoeid met het de- en hermonteren van de keuken, het verwijderen van de tegels in de woonkeuken, het herstellen van die vloer, het aanbrengen van een nieuwe vloerplaat en het opnieuw betegelen van de woonkeuken, inclusief de daarvoor benodigde materialen als tegels en lijm. Voor vergoeding van de overige in die offerte opgevoerde kosten bestaat geen aanleiding. [A] en [B] hebben, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [X] , onvoldoende onderbouwd dat en waarom alle in de offerte vermelde sloop-,
voorbereidings-, ruwbouw-, timmer-, schilder- en tegelwerkzaamheden moeten worden verricht om de hiervoor vermelde specifieke gebreken aan de vloer en de ondervloer te herstellen.
4.21.
Ten aanzien van de reconventionele vordering met betrekking tot het kopen en plaatsen van de vloerplaat overweegt de rechtbank als volgt. [X] heeft betoogd dat deze vloerplaat als meerwerk moet worden aangemerkt. Gelet op het oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat partijen zijn overeengekomen dat [X] ook de woonkeuken zou betegelen en vaststaat dat niet rechtstreeks op de ondervloer kon worden getegeld, mochten [A] en [B] ervan uit gaan dat de vloerplaat deel uitmaakte van de offerte. Dat brengt met zich dat [A] en [B] de door [X] in dit verband als meerwerk in rekening gebrachte bedragen van € 1.500,- en van € 475,- niet aan hem verschuldigd zijn.
Restant aanneemsom
4.22.
Zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen, hebben [A] en [B] , in plaats van nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk door [X] , vervangende schadevergoeding gevorderd. Daarmee hebben zij de vordering tot ontbinding van die overeenkomst uitgesloten. Dat brengt met zich dat [A] en [B] [X] hun tegenprestatie uit hoofde daarvan, te weten het voldoen van de aanneemsom, verschuldigd zijn gebleven. Niet in geschil is dat de aanneemsom € 19.500,- bedroeg en dat [A] en [B] [X] € 17.000,- hebben betaald, zodat een bedrag van € 2.500, resteert. Dit bedrag komt voor toewijzing in aanmerking.
Overig meerwerk
4.23.
De overige door [X] als meerwerk opgevoerde werkzaamheden, de vervanging van een oude waterleiding en het (ver)plaatsen van toiletkozijnen, staan als zodanig niet vermeld in de aan de oorspronkelijke overeenkomst ten grondslag liggende offerte van 8 juni 2015. [A] en [B] hebben niet nader toegelicht dat en waarom deze werkzaamheden niettemin binnen die overeenkomst vielen. Zij hebben voorts niet gemotiveerd betwist dat [X] deze werkzaamheden in hun opdracht heeft uitgevoerd. Evenmin hebben zij de hoogte van de door [X] ten aanzien van deze werkzaamheden gevorderde bedragen betwist. Het voorgaande brengt met zich dat [A] en [B] [X] een bedrag van € 835,- (€ 650,- + € 185,-) voor verrichte extra werkzaamheden verschuldigd zijn.
4.24.
De vordering tot vergoeding van de voor het rapport van Schippers Bouwconsult gemaakte kosten als kosten ten behoeve van het vaststellen van de aansprakelijkheid en schade (artikel 6:96, tweede lid, onder b, BW) komt als ongegrond voor afwijzing in aanmerking, reeds omdat [X] [A] en [B] uit hoofde van nakoming aanspreekt en geen schadevergoeding vordert.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.25.
De door [A] en [B] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van een bedrag van € 250,- komen voor toewijzing in aanmerking, nu zij voldoende gesteld en onderbouwd hebben dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
Proceskosten
4.26.
Nu partijen zowel in conventie als in reconventie over en weer op belangrijke punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
veroordeelt [X] tot betaling aan [A] en [B] van een bedrag van € 14.235,65, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2018 tot de dag waarop volledig betaald zal zijn, vermeerderd met € 250,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
5.4.
veroordeelt [A] en [B] hoofdelijk, des dat de een betaalt, de ander is bevrijd, tot betaling aan [X] van een bedrag van € 3.335,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2016 tot de dag waarop volledig betaald zal zijn;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In conventie en in reconventie
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: