Uitspraak
verzoekster,
advocaten: mr. C. Boersma en mr. C.M. Molhuysen te Amsterdam.
Rechtbank Den Haag
Op 3 januari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij de eigen aanvraag tot faillissement van een besloten vennootschap werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel aan de formele vereisten voor faillietverklaring was voldaan, het verzoek niet kon worden toegewezen omdat er geen redelijk belang bestond bij de aanvraag. De vennootschap had geen overtuigende argumenten aangedragen dat het faillissement noodzakelijk was voor een ordelijke verdeling van haar vermogen onder de schuldeisers. De rechtbank stelde vast dat de vennootschap voldoende liquiditeit had om haar gewone schuldeisers te voldoen en dat de aanvraag tot faillissement mogelijk was ingediend om andere redenen, zoals het beëindigen van de onderneming en het afkomen van duurovereenkomsten, waaronder arbeidsovereenkomsten. De rechtbank concludeerde dat de vennootschap de bevoegdheid om faillissement aan te vragen misbruikte, aangezien het faillissement niet was aangevraagd om de belangen van de schuldeisers te behartigen, maar om een signaal naar de markt af te geven. De rechtbank wees het verzoek tot faillietverklaring af, met de overweging dat er alternatieve wegen beschikbaar waren voor de vennootschap om haar situatie te verhelpen, zoals het beëindigen van het bestaan van de rechtspersoon via artikel 2:19 BW. De beschikking werd gegeven door rechter H.W. Vogels en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.