ECLI:NL:RBDHA:2019:30

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2019
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
NL18.5588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de toerekening van een verblijfsgat bij de verlenging van een verblijfsvergunning asiel

Op 3 januari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op 19 november 2017 was verlopen. Op 8 december 2017 diende zij een aanvraag in voor verlenging van haar verblijfsvergunning, welke door de Staatssecretaris op 19 februari 2018 werd ingewilligd met terugwerkende kracht tot 8 december 2017. Eiseres stelde echter dat er een verblijfsgat was ontstaan van 19 november 2017 tot 8 december 2017, en dat de te late indiening van de aanvraag niet aan haar kon worden toegerekend vanwege haar psychische problemen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat haar psychische problemen zodanig ernstig waren dat zij niet in staat was om tijdig de aanvraag in te dienen. De rechtbank stelde vast dat eiseres haar aanvraag na het verstrijken van de geldigheidsduur van haar vorige verblijfsvergunning had ingediend. De rechtbank concludeerde dat de te late indiening aan eiseres kon worden toegerekend en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 januari 2019, en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.5588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

ProcesverloopBij besluit van 19 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 8 december 2017 tot het verlengen van haar verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd, met ingang van 8 december 2017.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Werner, als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verliep op 19 november 2017. Op 8 december 2017 heeft eiseres een verlengingsaanvraag ingediend. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de verblijfsvergunning asiel verlengd met ingang van 8 december 2017. Onderhavig beroep ziet op het verblijfsgat van 19 november 2017 tot 8 december 2017 dat hierdoor is ontstaan.
2. Eiseres voert aan dat de te late indiening van de aanvraag niet aan haar kan worden toegerekend, omdat zij vanwege haar psychische problematiek beperkt in staat is om zelfstandig te functioneren. Ter onderbouwing heeft eiseres bij de aanvraag een bericht van i-psy interculturele psychiatrie overgelegd van 21 maart 2017. Hieruit volgt onder meer dat eiseres aan een posttraumatische stressstoornis lijdt en depressieve klachten heeft. In beroep voert eiseres aan dat zij hiermee een begin van bewijs heeft geleverd van de gevolgen van haar psychische problemen voor haar praktische functioneren en dat het vervolgens aan verweerder is hier nader onderzoek naar te doen. Aanvullend heeft eiseres in beroep nog een ongedateerd verslag van de ambulante hulpverlening overgelegd, waarin onder meer staat dat eiseres dagelijks last heeft van de posttraumatische stressstoornis en dat zij nog niet voldoende geïntegreerd is om zelfstandig te wonen. Ook staat hierin dat eiseres slechts beperkt geschoold is en dat tijdens onderzoek van i-psy een lichte verstandelijke beperking naar voren is gekomen. Uit dit verslag volgt voorts dat eiseres te maken heeft gehad met veel wisselingen van hulpverleners die haar in het dagelijks functioneren begeleiden. Tot slot heeft eiseres gesteld dat de asielstatus declaratoir van aard is zodat het de vraag is welk belang verweerder heeft om de verblijfsvergunning pas in te laten gaan per datum van de aanvraag.
3.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres haar aanvraag heeft ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van haar vorige verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ter beoordeling staat of de te late indiening aan haar kan worden toegerekend.
Op grond van artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, van de Vw, verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Op grond van artikel 44, vijfde lid, van de Vw kan, indien de aanvraag niet tijdig is ingediend en dit de vreemdeling niet is toe te rekenen, de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw worden verleend met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
3.2
Bij de beantwoording van de vraag of te late indiening van de aanvraag aan eiseres is toe te rekenen, komt verweerder beoordelingsvrijheid toe. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat eiseres met bovenvermelde documenten onvoldoende heeft onderbouwd dat haar psychische problemen zodanig ernstig waren dat het voor haar onmogelijk is geweest tijdig de aanvraag in te dienen. Het onderzoek van i-psy waaruit een lichte verstandelijke beperking naar voren zou komen, is niet overgelegd. Dat hetgeen is overgelegd verweerder had moeten aanzetten tot een onderzoek, volgt de rechtbank niet. Ook indien aangenomen wordt dat eiseres voor een tijdige aanvraag volledig afhankelijk was van hulpverlening, is niet in geschil dat zij hierover beschikte. De wisselingen van hulpverleners waarover in bovenvermeld verslag geschreven staat, zien niet op de periode rond de afloop van haar vorige verblijfsvergunning. Anders dan eiseres verzoekt, hoeft verweerder zijn belang niet te duiden bij het verlenen van een verblijfsvergunning met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Dat eiseres haar vluchtelingenstatus heeft behouden ondanks het verblijfsgat, maakt - anders dan eiseres aanvoert - niet dat het verblijfsgat niet is ontstaan.
4. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het te laat indienen van de aanvraag aan eiseres valt toe te rekenen en dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De gevolgen hiervan, hoe vervelend ook voor eiseres, komen voor haar eigen risico en rekening.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel