ECLI:NL:RBDHA:2019:300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het Nederlanderschap van een Syrië-ganger en toewijzing van een voorlopige voorziening

Op 8 mei 2018 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het Nederlanderschap van de verzoeker ingetrokken op basis van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft op 26 juni 2018 in een eerdere uitspraak (AWB 18/3969) het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het primaire besluit van 8 mei 2018 werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Op 5 november 2018 heeft de Staatssecretaris het bezwaar van de verzoeker ongegrond verklaard, waarna de verzoeker beroep heeft ingesteld bij de rechtbank (AWB 18/3813) en opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend.

Op 18 december 2018 heeft de voorzieningenrechter de werking van het bestreden besluit van 5 november 2018 geschorst totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. Op 8 januari 2019 heeft de Staatssecretaris meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek en dat er geen vertegenwoordiger op de zitting zal verschijnen. De zitting van 9 januari 2019 is vervolgens afgelast en het onderzoek is gesloten.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan, omdat het verzoek kennelijk gegrond was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 8 november 2018 geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 512,--, en dient hij het betaalde griffierecht van € 170,00 aan de verzoeker te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 januari 2019.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/8210
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 januari 2019 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
tegen

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2018 heeft verweerder het Nederlanderschap van verzoeker in de zin van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 26 juni 208 (AWB 18/3969) het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat het primaire besluit van 8 mei 2018 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 5 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank (AWB 18/3813).
Voorts heeft hij een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Bij uitspraak van 18 december 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de werking van het bestreden besluit van 5 november 2018 bij wijze van ordemaatregel geschorst totdat uitspraak is gedaan op het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening.
Bij emailbericht van 8 januari 2019 heeft verweerder de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek en dat er namens verweerder geen vertegenwoordiger op de zitting zal verschijnen.
Vervolgens heeft de griffier verzoeker telefonisch meegedeeld dat de zitting van 9 januari 2019 geen doorgang zal vinden en heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen als het verzoek kennelijk gegrond is.
Nu verweerder zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek, zal de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk gegrond toewijzen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 8 november 2018 worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de uitspraak op het beroep.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Voorts dient verweerder het betaalde griffierecht van € 170,00 aan verzoeker te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,-- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 512,-- te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.