ECLI:NL:RBDHA:2019:301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van een verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft verzoeker, een individu uit [plaats], zich tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een besluit van de Minister voor Rechtsbescherming. Dit besluit, genomen op 27 november 2018, weigerde de aanvraag van verzoeker voor een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG). Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 14 december 2018 heeft de Minister het bezwaar gegrond verklaard en besloten de aanvraag voor de VOG alsnog toe te wijzen. Hierop heeft verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening op 17 december 2018 ingetrokken, maar verzocht om een veroordeling van de Minister in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Minister verzoeker tegemoet is gekomen door het bezwaar gegrond te verklaren en de VOG alsnog toe te wijzen. Op basis van artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs zijn gemaakt, indien het verzoek is ingetrokken omdat aan verzoeker is tegemoetgekomen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om proceskostenvergoeding toewijsbaar is. De Minister wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 512,- voor de rechtsbijstand, en dient tevens het griffierecht van € 170,- aan verzoeker te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 januari 2019, en tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/7921

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 januari 2019 in de zaak tussen

[verzoeker], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: B.H. Duits).

Procesverloop

Bij brief van 3 december 2018 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van verweerder van 27 november 2018, waarbij verweerder de aanvraag van verzoeker om toewijzing van een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) heeft afgewezen. Verzoeker heeft tegen dat besluit tevens een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 14 december 2018 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en besloten dat de aanvraag om een VOG alsnog wordt ingewilligd.
Naar aanleiding van dit besluit heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening bij brief gedateerd 17 december 2018 ingetrokken.
Tevens heeft verzoeker verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Bij brief van 17 december 2018 is verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op laatstgenoemd verzoek. Verweerder heeft bij brief gedateerd 8 januari 2019 gereageerd.
In deze brief deelt verweerder mede dat hij zich niet verzet tegen een veroordeling in de proceskosten en geeft hij de voorzieningenrechter toestemming op zonder zitting op het verzoek om proceskosten uitspraak te doen.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, in geval van intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening omdat geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoet gekomen en indien daarom bij intrekking is verzocht, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs dienden te worden gemaakt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij besluit van 14 december 2018 het bezwaar van verzoeker gegrond heeft verklaard en heeft besloten dat zijn aanvraag om een VOG alsnog wordt ingewilligd. Daarmee is verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het kader van de thans voorliggende procedure aan verzoeker tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt daarom toegewezen.
Verweerder wordt veroordeeld in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt 1 punt toegekend voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het indienen van een verzoekschrift, met een waarde van € 512,- per punt en een wegingsfactor 1.
De voorzieningenrechter zal tevens bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 512,- te betalen aan verzoeker;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 170,-, aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.