Op 5 april 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zitting houdend te Gouda, een vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, geboren in 1970. De verdachte werd beschuldigd van het niet laten sturen van zijn snelle motorboot door een daartoe bekwaam persoon van tenminste 18 jaar oud, op 1 juli 2018. De officier van justitie eiste een geldboete van € 210,- of subsidiair 4 dagen hechtenis. Tijdens de zitting op 22 maart 2019 heeft de verdachte aangevoerd dat er geen verschil in regels zou moeten zijn tussen zijn boot en andere boten, omdat de maximumsnelheid ter plaatse 6 km/u was. De kantonrechter oordeelde echter dat het onderscheid tussen snelle motorboten en andere boten voortvloeit uit de wetgeving, en dat de registratie van de boot als snelle motorboot voldoende bewijs was voor de overtreding. De kantonrechter verklaarde het feit wettig en overtuigend bewezen en legde de verdachte een geldboete op van € 210,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, en de relevante bepalingen van de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement.