ECLI:NL:RBDHA:2019:3331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
6 april 2019
Zaaknummer
96/249664-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van het Binnenvaartpolitiereglement door schipper van een snelle motorboot

Op 5 april 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zitting houdend te Gouda, een vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, geboren in 1970. De verdachte werd beschuldigd van het niet laten sturen van zijn snelle motorboot door een daartoe bekwaam persoon van tenminste 18 jaar oud, op 1 juli 2018. De officier van justitie eiste een geldboete van € 210,- of subsidiair 4 dagen hechtenis. Tijdens de zitting op 22 maart 2019 heeft de verdachte aangevoerd dat er geen verschil in regels zou moeten zijn tussen zijn boot en andere boten, omdat de maximumsnelheid ter plaatse 6 km/u was. De kantonrechter oordeelde echter dat het onderscheid tussen snelle motorboten en andere boten voortvloeit uit de wetgeving, en dat de registratie van de boot als snelle motorboot voldoende bewijs was voor de overtreding. De kantonrechter verklaarde het feit wettig en overtuigend bewezen en legde de verdachte een geldboete op van € 210,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, en de relevante bepalingen van de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingslocatie Gouda
Kantonrechter
Parketnummer: 96/249664-18
Datum uitspraak: 5 april 2019
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zitting houdend te Gouda, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
BRP-adres: [adres verdachte]

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 maart 2019.
De verdachte is verschenen en gehoord.
De officier van justitie, mr. D. Bourne, heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 210,-, subsidiair 4 dagen hechtenis.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 1 juli 2018 te [plaats] , gemeente [plaats] , op de [plaats] , een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, als schipper van een snelle motorboot voorzien van het registratieteken [registratieteken] , het sturen niet heeft laten verrichten door een daartoe bekwaam persoon van tenminste 18 jaar oud.

Ontvankelijkheid vervolging

Verdachte heeft aangevoerd dat vanwege de maximumsnelheid ter plaatse van 6 km/u er geen verschil in regels zou moeten zijn tussen zijn theoretisch snelvarende boot en andere boten. Feitelijk is sprake van ongelijke behandeling, aldus verdachte.
Voor zover verdachte met zijn opmerkingen over ongelijke behandeling het verstrekkende verweer heeft willen voeren dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging omdat een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt wordt tussen hem en anderen, faalt het. Het onderscheid tussen snelle motorboten en andere boten vloeit niet voort uit enige beslissing van het openbaar ministerie, maar uit een krachtens de Scheepvaartverkeerswet gestelde regel.

De bewijsmiddelen

De kantonrechter grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverweging

Verdachte heeft aangevoerd dat de boot op het moment van staandehouden slechts 4 km/u voer en dat zijn boot theoretisch snelvarend is.
De kantonrechter begrijpt dat verweer als een ontkenning van het verwijt dat sprake was van een snelle motorboot en overweegt als volgt.
De definitie van snelle motorboot in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) houdt een feitelijke beschrijving in:
snelle motorboot: klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen
(artikel 1.1, onder A, ten zeventiende van het BPR).
Uit die definitie vloeit voort dat het gaat om de snelheid die theoretisch mogelijk is. Dat de feitelijke snelheid op het moment van staandehouden lager was, is voor de vraag of het vaartuig onder de definitie valt niet van belang. Dat de boot door het gewicht van bemanning, andere opvarenden of belading de snelheid feitelijk niet kan halen is daarvoor evenmin relevant.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte ter zitting, blijkt dat het vaartuig is geregistreerd als snelle motorboot. Die registratie is voldoende bewijs voor het delictsbestanddeel snelle motorboot.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de kantonrechter de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 1 juli 2018 te [plaats] , gemeente [plaats] , op de [plaats] , een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, als schipper van een snelle motorboot voorzien van het registratieteken [registratieteken] , het sturen niet heeft laten verrichten door een daartoe bekwaam persoon van tenminste 18 jaar oud.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
als schipper artikel 1.09 van het Binnenvaartpolitiereglement overtreden, terwijl de overtreding is begaan op een andere scheepvaartweg;

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De kantonrechter neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat de bepalingen in het Binnenvaartpolitiereglement de veiligheid op het water dienen. Dat geldt in het bijzonder voor boten die snel kunnen varen, waarbij risico’s op en gevolgen van ongevallen groter zijn dan bij boten met een beperkte snelheid. Door als schipper zijn snelle motorboot te laten sturen door een persoon die daartoe niet bekwaam was, heeft verdachte de op hem rustende verantwoordelijkheid miskend.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de kantonrechter rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 31 van de Scheepvaartverkeerswet;
- 1.02 en 1.09 van het Binnenvaartpolitiereglement.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De kantonrechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
als schipper artikel 1.09 van het Binnenvaartpolitiereglement overtreden, terwijl de overtreding is begaan op een andere scheepvaartweg;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:

een geldboete van € 210,-;

bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
vierdagen.
Indien in deze zaak hoger beroep wordt ingesteld, is het verlofstelsel van toepassing.
Dit vonnis is gewezen door
mr G.H.M. Smelt, kantonrechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.J. Noordhoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2019.