ECLI:NL:RBDHA:2019:3351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 9911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen van een asielaanvraag en de beoordeling van medische redenen voor uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 april 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een Malinese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 12 april 2018 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris was afgewezen. Vervolgens heeft de eiser op 15 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). Deze aanvraag werd door de staatssecretaris op 23 oktober 2018 buiten behandeling gesteld, omdat de eiser niet alle benodigde bewijsmiddelen tijdig had overgelegd. De eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 10 december 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de vraag of de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank overweegt dat uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw alleen kan worden verleend als de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of als er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) om medische redenen. De rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag, omdat hij geen voldoende medische informatie heeft overgelegd.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag niet ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. De overige beroepsgronden van de eiser, waaronder de vrees voor terugkeer naar Mali vanwege zijn homoseksuele gerichtheid, komen niet aan de orde in deze procedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/9911
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,
gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 december 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Malinese nationaliteit. Op 12 april 2018 heeft hij een asielaanvraag ingediend, die door verweerder is afgewezen. Deze afwijzing staat in rechte vast. [1] Op 15 augustus 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek (toepassing van artikel 64 van de Vw [2] ). Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet alle bewijsmiddelen binnen de daarvoor gestelde termijn heeft overgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de vraag of verweerder de aanvraag al dan niet terecht buiten behandeling heeft gesteld.
3. Verweerder verleent uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw indien de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of als er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM [3] om medische redenen. Van dat laatste is sprake als het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar of niet toegankelijk is. In paragraaf 7.2.4 van de Vc [4] staat welke bewijsmiddelen de vreemdeling bij een aanvraag in ieder geval moet overleggen.
4. Het BMA [5] heeft op 6 september 2018 vastgesteld dat er onvoldoende bewijsmiddelen zijn overgelegd. Uit de stukken blijkt namelijk dat eiser niet alleen bij de huisarts, maar ook bij GGZ-POH onder behandeling staat. Van die behandelaar is geen medische informatie en evenmin een toestemmingsverklaring overgelegd. Verder is de medische informatie van de huisarts onvolledig. Eiser heeft vervolgens twee weken de tijd gekregen om de aanvullende informatie te overleggen en op zijn verzoek ook nog uitstel gekregen. Eiser heeft de informatie echter niet overgelegd. Ook tijdens de bezwaarfase heeft eiser dit niet gedaan. In bezwaar noch in beroep heeft eiser uitgelegd waarom hij deze informatie niet kon overleggen. Dit betekent dat eiser niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag en dat verweerder kon besluiten om zijn aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb [6] niet in behandeling te nemen.
5. Dat eiser inmiddels een intake heeft doorlopen bij een nieuwe behandelaar maar dat het door de lange wachtlijsten lang duurt voor zijn behandeling op gang komt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uitstel van vertrek wordt verleend aan vreemdelingen die een medische behandeling krijgen en die bij het uitblijven van die behandeling in een medische noodsituatie terecht zullen komen. Als er geen sprake is van een behandeling, kan er dus ook geen uitstel van vertrek verleend worden.
6. De conclusie is dat verweerder de aanvraag niet ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe, nu deze niet zien op de buiten behandeling stelling, maar op de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. De stelling dat eiser vreest voor terugkeer naar Mali vanwege zijn homoseksuele gerichtheid, kan hoe dan ook niet aan de orde komen in een artikel 64-procedure.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Als gevolg van de uitspraken van de rechtbank Den Haag, van 17 juli 2018 (NL18.11746, niet gepubliceerd), en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 augustus 2018 (201806110/1/V1, niet gepubliceerd).
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.Vreemdelingencirculaire 2000
5.Bureau Medische Advisering
6.Algemene wet bestuursrecht