ECLI:NL:RBDHA:2019:3359
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit bezittende man, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel niet is ingewilligd. Eiser had op 3 januari 2018 een aanvraag ingediend, maar deze was te laat, aangezien de geldigheidsduur van zijn eerdere vergunning op 18 december 2017 was verstreken. De rechtbank heeft op 28 februari 2019 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was niet verschenen.
De rechtbank overweegt dat eiser niet tijdig een verlengingsaanvraag heeft ingediend en dat dit aan hem kan worden toegerekend. Eiser voerde aan dat hij maanden voor het verstrijken van zijn vergunning had geprobeerd om een verlengingsaanvraag in te dienen, maar dat dit niet mogelijk was gemaakt door de loketmedewerker van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelt echter dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat het niet ontvangen van een herinneringsbrief geen reden is om de termijnoverschrijding te verontschuldigen.
De rechtbank concludeert dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat een ononderbroken verblijf van belang is voor toekomstige procedures, zoals naturalisatie. Desondanks wordt het beroep ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel is dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te late indiening van de aanvraag aan eiser valt toe te rekenen. De rechtbank wijst erop dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de staatssecretaris om eiser te informeren over het verstrijken van zijn verblijfsvergunning. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 april 2019.