ECLI:NL:RBDHA:2019:3413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
NL19.5182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige homoseksualiteit

In deze zaak heeft eiseres, een Nigeriaanse vrouw, een herhaalde asielaanvraag ingediend, waarbij zij stelt homoseksueel te zijn. In een eerdere procedure is haar homoseksualiteit ongeloofwaardig geacht. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de opvolgende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 28 maart 2019 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) nog steeds van toepassing is. Eiseres heeft nieuwe documenten overgelegd, waaronder een brief van haar gemachtigde en foto's met haar partner, maar de rechtbank oordeelt dat deze stukken niet als nieuwe feiten kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de nieuwe werkinstructie LHBT 2018/9 niet wezenlijk verschilt van de oude werkinstructie en dat verweerder niet onterecht de gestelde homoseksualiteit van eiseres ongeloofwaardig heeft geacht.

De rechtbank concludeert dat eiseres onvoldoende nieuwe elementen heeft aangedragen die relevant zijn voor de beoordeling van haar aanvraag. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 april 2019 door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier A. Nobel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5182

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [1989] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 11 mei 2016 is een eerdere asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). De door eiseres gestelde homoseksualiteit is door verweerder ongeloofwaardig geacht. Bij uitspraak van 10 maart 2017 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, het door eiseres ingesteld beroep gegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) het door verweerder hiertegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. Daarmee is het besluit van 11 mei 2016 onherroepelijk geworden.
3. Eiseres heeft zich bij haar herhaalde asielaanvraag opnieuw op haar gestelde homoseksualiteit beroepen. Zij heeft daarbij gewezen op de nieuwe werkinstructie LHBT 2018/9 en op de omstandigheid dat zij een nieuwe relatie heeft. Zij heeft de volgende documenten overgelegd:
- brief van gemachtigde van 30 oktober 2018;
- een aantal foto’s met daarop eiseres en haar gestelde partner [A];
- meerdere brieven van het COC Leeuwarden.
4. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hetgeen eiseres tijdens het gehoor opvolgende aanvraag naar voren heeft gebracht niet wezenlijk verschilt van hetgeen zij in haar vorige procedure naar voren heeft gebracht en reeds ongeloofwaardig is geacht. Ten aanzien van de nieuwe werkinstructie LHBT 2018/9 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat ook in de vorige procedure de daarin genoemde beoordelingskaders zijn behandeld. Ook de door eiseres overgelegde stukken kunnen niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of omstandigheden, aldus verweerder.
5. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6. Eiseres betoogt dat in de vorige procedure veel gewicht is toegekend aan de onvoldoende geachte verklaringen van eiseres over haar bewustwordings- en acceptatieproces. Juist deze thema’s worden onder de nieuwe werkinstructie terzijde geschoven. Verweerder heeft ten onrechte de overige thema’s niet bij de beoordeling betrokken, aldus eiseres.
Eiseres betoogt voorts dat verweerder de nieuwe relatie van eiseres met [A] nader had moeten onderzoeken en [A] daarover had moet horen. De omstandigheid dat eiseres niet eerder naar voren heeft gebracht tussen 2010 en 2013 ook al een relatie met haar te hebben gehad, maakt niet dat de relatie niet geloofwaardig is. Ook de omstandigheden dat zij elkaar per toeval bij een wederzijdse vriendin weer hebben ontmoet, dat eiseres niet op de hoogte is van de mate van contact tussen [A] en die wederzijdse vriendin en de namen van de broers en zussen van [A] niet kent, doet niet af aan de geloofwaardigheid van de relatie, nu deze informatie voor de relatie niet van belang is. Eiseres betoogt voorts dat verweerder verder onvoldoende rekening heeft gehouden met de zwakbegaafdheid van eiseres. Zij heeft daarover reeds in de vorige procedure een brief van een klinisch psycholoog overgelegd. Daarbij komt dat eiseres dan wellicht niet uitvoerig over [A] en hun relatie heeft verklaard, maar de verklaringen waren wel duidelijk en consistent.
Verder doet eiseres onder verwijzing naar de uitspraak van 18 september 2018 (NL18.15085) van de rechtbank Haarlem een beroep op het gelijkheidsbeginsel en een beroep op het Bahaddar-arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM).
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder het asielrelaas van eiseres in de eerste asielprocedure aan de hand van de Werkinstructie 2015/9 (WI 2015/9) heeft beoordeeld. Met de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2018 staat in rechte vast dat verweerder de gestelde homoseksualiteit van eiseres ongeloofwaardig heeft mogen achten. De nieuwe beoordelingswijze van een gestelde LHBT-gerichtheid is neergelegd in de Werkinstructie 2018/9 (WI 2018/9). In deze nieuwe werkinstructie ligt het zwaartepunt niet meer op het bewustwordingsproces- en acceptatieproces, maar op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en de persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid. De nieuwe WI 2018/9 sluit echter niet uit dat vragen worden gesteld over het bewustwordings- en acceptatieproces en dat de antwoorden daarop in de beoordeling worden betrokken. Hierdoor wijkt de nieuwe WI 2018/9 niet wezenlijk af van de oude WI 2015/9 en is enkel sprake van verbeterpunten. Uit de brief hierover van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal blijkt dat het niet gaat om een beleidswijziging, maar om een verbetering van de wijze van beoordelen. Anders dan eiseres heeft betoogd is het de rechtbank niet gebleken dat verweerder niet alle relevante thema’s bij de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om WI 2018/9 als novum aan te merken. Voor zover eiseres heeft beoogd te stellen dat in de vorige procedure niet alle thema’s bij de beoordeling zijn betrokken, wordt overwogen dat ze dit in die procedure had moeten aanvoeren.
7.2
Verweerder heeft voorts de gestelde relatie van eiseres met [A] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Voor zover eiseres heeft gesteld tussen 2010 en 2013 eerder een relatie met [A] te hebben gehad, heeft verweerder er terecht op gewezen dat zij hierover reeds in haar eerste procedure had kunnen en moeten verklaren. Voorts heeft verweerder de wijze waarop eiseres weer in contact is gekomen met [A] opvallend mogen achten. Verweerder heeft er niet ten onrechte op gewezen dat verwacht mag worden dat de gemeenschappelijke vriendin, bij wie eiseres en [A] elkaar weer hebben ontmoet en aan wie eiseres eerder over [A] zou hebben verteld, eiseres over haar eigen ontmoetingen met [A] zou hebben verteld. Ook heeft verweerder het opvallend mogen achten dat eiseres niet op de hoogte is van wanneer en hoe vaak de gemeenschappelijke vriendin contact heeft gehad met [A] en dat eiseres niet weet hoe de broers en zussen van [A] heten. Eiseres weet weinig over [A] te vertellen. Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij reeds in de vorige procedure een brief van haar klinisch psycholoog heeft overgelegd, wordt overwogen dat de Afdeling in haar uitspraak van 22 mei 2018 heeft overwogen dat daaruit niet blijkt dat eiseres in het geheel niet in staat is te verklaren en dat eiseres wel in staat is geweest op andere onderwerpen duidelijke en uitgebreide verklaringen af te leggen. Gelet hierop bestond er voor verweerder geen aanleiding de gestelde relatie van eiseres met [A] verder te onderzoeken.
7.3
Ten aanzien van de COC brieven heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat ook in de vorige procedure een soortgelijke verklaring is overgelegd. De brieven kunnen daarom als zodanig niet als nova worden aangemerkt. Daarbij heeft verweerder mogen overwegen dat het bevreemdend is dat eiseres geen namen van de begeleiders heeft kunnen noemen, terwijl zij volgens de brieven regelmatig op bijeenkomsten is geweest.
7.4
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen, nu eiseres alleen heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Haarlem. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de in die zaak voorliggende beschikking niet gelijk is aan de beschikking in deze procedure. Dit is door eiseres niet weersproken.
7.5
Het beroep op het Bahaddar-arrest slaagt evenmin. De gestelde homoseksuele geaardheid van eiseres is door verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en kan dus niet leiden tot het oordeel dat eiseres bij terugkeer risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook de omstandigheid dat eiseres een alleenstaande vrouw is, leidt niet tot dat oordeel. Verweerder heeft verwezen naar de beschikking in de vorige procedure en heeft overwogen dat eiseres als alleenstaande vrouw niet behoort tot een groep die systematisch risico loopt op ernstige schade. De rechtbank overweegt dat eiseres in de onderhavige procedure geen individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De enkele verwijzing naar het algemeen ambtsbericht is daartoe onvoldoende.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 1 april 2019 door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.