ECLI:NL:RBDHA:2019:3673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
NL19.6384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Nigeriaanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 april 2019 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl verweerder ook door een gemachtigde werd vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres eerder in Italië asiel heeft aangevraagd en sindsdien het gebied van de Europese Unie niet heeft verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat Nederland een verzoek om terugname aan Italië heeft gedaan en dit verzoek is aanvaard. Eiseres heeft aangevoerd dat zij onder dwang in de prostitutie heeft moeten werken en vreest voor haar reisagent bij terugkeer naar Italië. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat eiseres daadwerkelijk problemen zal ondervinden van de reisagent bij terugkeer naar Italië.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om ambtshalve te beoordelen of eiseres in aanmerking kwam voor een reguliere verblijfsvergunning, aangezien het hier om een Dublinprocedure gaat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van griffier S.A.K. Kurvink. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6384
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL19.6385, plaatsgevonden op 4 april 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
De rechtbank oordeelt als volgt over de door eiser tegen het bestreden besluit aangevoerde beroepsgronden.
3. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag omdat eiseres eerder in dat land asiel heeft aangevraagd en zij sindsdien het gebied van de Europese Unie niet heeft verlaten. Wel in geschil is of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij onder dwang in de prostitutie heeft moeten werken om haar schuld aan de reisagent af te betalen. Bij terugkeer naar Italië vreest zij voor de reisagent. Gelet op de verklaringen van eiseres na haar inreis op 22 februari 2019 [2] lijkt het er echter op dat zij haar schuld heeft afbetaald en nadien gekozen heeft voor een leven buiten Italië. Echter, ook wanneer moet worden aangenomen dat eiseres haar schulden niet heeft afbetaald, valt uit haar verklaringen tijdens het aanmeldgehoor van 4 maart 2019 niet af te leiden dat zij te vrezen heeft van de zijde van de reisagent. Zo heeft zij immers zelf verklaard in 2018 gestopt te zijn met betalen en geen problemen van de zijde van de reisagent te hebben ondervonden omdat zij geen contact meer met haar had en zij (de reisagent) eiseres niet meer kon bereiken [3] . Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom zij bij terugkeer naar Italië wel problemen zal ondervinden van de zijde van de reisagent. Voorts heeft verweerder terecht opgemerkt dat wanneer eiseres problemen in Italië ondervindt, zij zich kan en dient te wenden tot de Italiaanse autoriteiten.
5. Voorts in geschil of verweerder eiseres voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om aangifte te doen van mensenhandel. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld het hier om een Dublinprocedure gaat waarbij de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Vw. Verweerder heeft in het kader van deze procedure geen verplichting om ambtshalve te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Dit volgt uit artikel 3.6a, tweede lid, van het Vb. Het is niet aan verweerder maar aan de politie om haar in de gelegenheid te stellen aangifte te doen. Voorts is niet gebleken dat eiseres niet in de gelegenheid is gesteld om aangifte te doen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2018 [4] .
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in wat eiseres naar voren heeft gebracht terecht geen aanleiding heeft gezien om haar asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Proces-verbaal van gehoor inbewaringstelling, 22 februari 2019, p. 3: “In 2018 had ik mijn laatste betaling aan Eveline gedaan en ben ik bij een vriend gaan wonen. Ik heb vanaf dat moment Eveline niet meer gezien.”
3.Aanmeldgehoor p. 8.