ECLI:NL:RBDHA:2019:3738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
561490 / HA ZA 18/1045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor waterschade na schade door open warmwaterkraan

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiseres Fatum General Insurance N.V. een vordering ingesteld tegen een aannemer, [gedaagde], wegens aansprakelijkheid voor waterschade die is ontstaan na het open laten staan van een warmwaterkraan. De schade deed zich voor nadat een warmwaterleiding was geraakt tijdens verbouwingswerkzaamheden in een appartementencomplex. De bewoonster van het appartement, die op dat moment onder de douche stond, heeft de kraan open laten staan terwijl de watertoevoer tijdelijk was afgesloten voor herstelwerkzaamheden. Hierdoor ontstond er schade in het appartement dat eigendom was van de verzekerde van Fatum.

De rechtbank heeft op 5 april 2019 mondeling uitspraak gedaan en de vorderingen van Fatum afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aannemer niet onrechtmatig had gehandeld en dat er geen sprake was van een schending van de zorgplicht. Fatum had onvoldoende onderbouwd dat de aannemer had moeten weten waar de leidingen zich bevonden en dat hij niet de juiste voorzorgsmaatregelen had getroffen. De rechtbank concludeerde dat de schade niet aan de aannemer kon worden toegerekend, aangezien de bewoonster zelf verantwoordelijk was voor het open laten staan van de kraan.

De rechtbank heeft Fatum bovendien veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op een totaal van € 4.098,--, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel aannemers als bewoners in situaties waarin schade kan ontstaan door onachtzaamheid.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANKDEN HAAG
Team Handel
zaak/rolnummer C/09/561490 / HA ZA 18/1045
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 5 april 2019
In de zaak van
FATUM GENERAL INSURANCE N.V. te Curaçao,
eiseres,
advocaat: mr. C. Fledderus te Den Haag
TEGEN
[gedaagde] te [plaats],
gedaagde,
advocaat: mr. R.S. Ariëns te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Fatum en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit :
  • de dagvaarding van 9 oktober 2018, met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 2 januari 2019 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de comparitie van partijen op 5 april 2019, waarbij namens Fatum de heer [A] (adjunct-directeur), bijgestaan door mr. Fledderus, en namens [gedaagde] mr. Ariëns zijn verschenen.
Van het verhandelde ter zitting in afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Rechtsvordering.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
wijst de vorderingen van Fatum af;
2.2.
veroordeelt Fatum in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.950,-- aan griffierecht, € 2.148,-- aan salaris advocaat (dus totaal € 4.098,--) en begroot de nakosten op € 157,-- , in geval van betekening te vermeerderen met € 82,--;
2.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3.2.
Op 23 december 2016 heeft een medewerker van [gedaagde] bij het verwijderen van een tegelvloer in appartement [nummer 1] van het appartementencomplex gelegen aan de [adres] een warmwaterleiding geraakt. Omdat als gevolg hiervan de centrale waterleiding van het appartementencomplex moest worden afgesloten, had ook de bewoonster van het appartement [nummer 2], die op het moment van de afsluiting onder de douche stond, enige tijd geen warm water. Voordat de reparatie van beschadigde leiding was afgerond en de warmwatertoevoer weer was hersteld, heeft de bewoonster van appartement [nummer 2] het appartement verlaten om in verband met een reis naar Marrakesh pas na acht dagen terug te keren. Gedurende de afwezigheid van de bewoners van appartement [nummer 2], althans in ieder geval tot 29 december 2016, heeft er warm water uit de douchekraan gestroomd. Hierdoor is er in het appartement, dat in eigendom is van de verzekerde van Fatum, schade ontstaan. Het gaat in deze zaak om de vraag of, zoals Fatum stelt, maar door [gedaagde] wordt betwist, [gedaagde] aansprakelijk is voor deze (gedeeltelijk door Fatum vergoede en gedeeltelijk door middel van cessie ter incasso gevorderde) schade. De rechtbank beantwoordt deze vraag op grond van het hierna volgende ontkennend.
3.3.
Fatum stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de verzekerde van Fatum heeft gehandeld, omdat zij een op haar als professioneel aannemer rustende zorgplicht heeft geschonden. Die schending is volgens Fatum tweeledig; [gedaagde] heeft nagelaten (1) alvorens de werkzaamheden aan te vangen onderzoek te doen naar de exacte locatie van de leiding en (2) vóór, tijdens en na het beschadigen van de leiding voorzorgsmaatregelen te treffen ter voorkoming van schade.
3.4.
Deze stellingen kunnen niet worden gevolgd. Fatum heeft – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] – naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat er in een situatie als de onderhavige op een professioneel aannemer een zo vergaande zorgplicht rust als door haar gesteld.
3.5.
De leiding is beschadigd geraakt bij de uitvoering van reguliere verbouwings-/renovatiewerkzaamheden: hier concreet tijdens het handmatig met een handbeitel lostikken van een vloertegel. Door Fatum zijn geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat voorafgaand aan de uitvoering van dergelijke werkzaamheden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend aannemer mag worden verwacht dat hij altijd de feitelijke ligging van leidingen lokaliseert. Het voert te ver om in dit geval een vergelijking te maken met de lokalisatieplicht van leidingen en kabels bij graafwerkzaamheden, zoals Fatum ter zitting deed. Die lokalisatieplicht komt voort uit een geheel andere belangenafweging als hier aan de orde en is bovendien vastgelegd in wet- en regelgeving.
Maar zelfs indien in een situatie als de onderhavige de verplichting tot het op enigerlei wijze proberen te lokaliseren van leidingen zou bestaan, kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] op basis van de gestelde feiten die plicht heeft geschonden. Niet weersproken is dat de leiding die bij het handmatig wegtikken van de tegels is geraakt zich op een niet te verwachte plek boven de cementdekvloer bevond. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dit bij de lokalisatie van leidingen in de door Fatum gestelde zin zou hebben kunnen onderkennen.
3.6.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat Fatum geen aanknopingspunten heeft aangedragen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend aannemer in de gegeven omstandigheden meer of andere (voorzorgs)maatregelen zou hebben getroffen ter voorkoming van de schade zoals die in dit geval is ontstaan dan de maatregelen die [gedaagde] heeft getroffen. Zonder nadere onderbouwing valt in ieder geval niet in te zien dat bij de uitvoering van werkzaamheden zoals hier aan de orde, het verwijderen van vloertegels, op een professionele aannemer de verplichting rust om voorafgaand aan de werkzaamheden niet alleen zijn opdrachtgever, maar ook derden te waarschuwen voor een kans op schade. Ook kan niet zonder meer worden aangenomen dat [gedaagde] in dit geval op grond van een op hem rustende zorgplicht tijdens en na de uitvoering van de herstelwerkzaamheden ter voorkoming van de hier opgetreden schade alle appartementseigenaren had moeten informeren over de stand van zaken en het weer aansluiten van de watertoevoer. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die dat in dit geval anders maken.
3.7.
Verder geldt dat ook indien wel zou worden aangenomen dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de verzekerde van Fatum heeft gehandeld door een zorgplicht te schenden, [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de door de verzekerde van Fatum geleden schade. De schade staat onvoldoende in verband met de [gedaagde] verweten gedraging en kan daarom niet aan [gedaagde] als een gevolg van die gebeurtenis worden toegerekend. De schade is immers niet veroorzaakt door dit handelen van [gedaagde], maar door het niet dichtdraaien van de warmwaterkraan door de bewoonster van appartement [nummer 2] toen de watertoevoer tijdelijk stopte terwijl zij onder de douche stond. Die vergissing, hoe begrijpelijk wellicht ook in de geven omstandigheden, komt niet voor rekening van [gedaagde]. Daarbij is ook van belang dat, zoals uit de schademelding en de overgelegde aanvullende verklaring van de bewoonster blijkt, beide bewoners van appartement [nummer 2] op de hoogte waren van de problemen met de warmwatertoevoer, maar desondanks ervoor hebben gekozen om zonder enige controle of andere voorzorgsmaatregel voor een week naar Marrakesh te vertrekken. Ook die beslissing heeft een zo overwegende bijdrage geleverd aan het ontstaan (en de omvang) van de schade, dat die schade niet aan het handelen van [gedaagde] kan worden toegerekend.
3.8.
Omdat de vorderingen reeds op grond van het voorgaande moeten worden afgewezen, kunnen de overige stellingen en verweren onbesproken blijven.
3.9.
Fatum wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op de in de beslissing genoemde bedragen.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 15 april 2019
WAARVAN PROCES-VERBAAL