ECLI:NL:RBDHA:2019:3855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 8962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering verblijfsdocument als gemeenschapsonderdaan

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 18/8962, waarin eiseres, een Surinaamse, beroep heeft ingesteld tegen de weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar een verblijfsdocument te verstrekken. Eiseres was reeds in het bezit van een verblijfsdocument op basis van het arrest Chavez-Vilchez en stelde dat zij procesbelang had bij de beoordeling van de weigering, omdat dit ook gevolgen zou kunnen hebben voor het verblijfsrecht van haar meerderjarige zoon. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres geen procesbelang heeft, aangezien zij al een verblijfsdocument bezit en een eventuele positieve uitspraak geen gunstigere rechtspositie zou opleveren. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees de proceskosten af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiseres
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering haar een document te verschaffen waaruit haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie op het aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer AWB 18/8960, plaatsgevonden op 27 maart 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Surinaamse nationaliteit.
2. Eiseres heeft een relatie gehad met de Nederlander [naam 2] . Uit deze relatie zijn twee dochters voortgekomen, die in 2014 en 2016 zijn geboren in Spanje. Deze dochters hebben de Nederlandse nationaliteit. In september 2017 is de relatie tussen eiseres en de heer [naam 2] verbroken en is eiseres met haar kinderen Nederland ingereisd. Vervolgens is zij in het bezit gesteld van een verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354).
3. Naast de minderjarige dochters heeft eiseres een meerderjarige zoon uit een eerdere relatie. Hij bezit de Surinaamse nationaliteit. Hij is samen met zijn moeder en halfzusjes Nederland ingereisd en heeft eveneens verzocht om afgifte van een verblijfsdocument als gemeenschapsonderdaan. De rechtbank heeft bij uitspraak van vandaag in de zaak met nummer AWB 18/8960 beslist op het beroep tegen de afwijzing van die aanvraag.
4. Bij besluit van 4 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres op grond van artikel 21 van het VWEU een verblijfsdocument als gemeenschapsonderdaan te verschaffen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten minste drie maanden aaneengesloten reëel verblijf heeft gehad met [naam 2] in Spanje.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar ongegrond verklaard, waarbij is afgezien van horen. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De bestuursrechter moet ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen. In deze zaak rijst de vraag of eiseres procesbelang heeft, aangezien zij al in het bezit is van een verblijfsdocument als gemeenschapsonderdaan.
7. Verweerder heeft zich in het aanvullend verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege gebrek aan procesbelang.
8. Eiseres heeft in de reactie op het aanvullend verweerschrift en ter zitting aangevoerd dat er wel sprake is van procesbelang. Dit is er volgens haar in gelegen dat zij beoordeeld wil zien of verweerder op goede gronden heeft overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten minste drie maanden aaneengesloten reëel verblijf heeft gehad met [naam 2] in Spanje. Daarnaast wijst eiseres op de mogelijke gevolgen van deze beoordeling voor het verblijfsrecht van haar zoon, waarvan zij stelt dat dit ook haar belang raakt nu zij in Nederland bij hem wenst te mogen verblijven.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is er sprake van procesbelang zodra het voeren van een procedure kan leiden tot een materieel gunstigere rechtspositie.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij het voeren van deze procedure. Zelfs als zou blijken dat zij in aanmerking had moeten komen voor verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 21 van het VWEU, zou dit immers geen gunstigere verblijfsrechtelijke positie betekenen ten opzichte van de positie die zij nu al heeft. Dit zou evenmin het geval zijn als zou blijken dat haar meerderjarige zoon ten onrechte niet in het bezit is gesteld van verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan, nog daargelaten dat deze rechtsvraag niet in deze procedure van eiseres kan worden beoordeeld.
11. Het beroep is niet-ontvankelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.