Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp
[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
[de man]
[de vrouw]
Rechtbank Den Haag
Op 2 april 2019 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het verzoek was ingediend door Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die als gecertificeerde instelling optreedt. De minderjarige, geboren in 2001, verblijft feitelijk op een onbekende locatie en is sinds een maand vermist. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper. Tijdens de zitting, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn de vader en de moeder van de minderjarige als belanghebbenden aangemerkt.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader en de minderjarige niet bereid waren om te verschijnen, waardoor hun getuigenis niet kon worden gehoord. De kinderrechter overweegt dat de wet vereist dat een verzoek tot machtiging tot opname in een gesloten accommodatie moet worden ondersteund door de instemming van een gedragswetenschapper die de jeugdige kort tevoren heeft onderzocht. In dit geval was dit niet mogelijk omdat de minderjarige was weggelopen. Hierdoor kon de kinderrechter de gevraagde machtiging niet verlenen. De moeder van de minderjarige heeft zich tegen het verzoek verzet en aangegeven dat zij niet meer wil meewerken aan de gesloten jeugdhulp, omdat zij geen vertrouwen heeft in de effectiviteit daarvan.
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot machtiging af te wijzen, omdat niet aan de wettelijke vereisten was voldaan. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 18 april 2019. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.